(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
CHICAGO (GPD) – Het is dinsdag 6 november. Voor het laatst besnuffelen de bomhonden van de Secret Service mijn tas en moet ik mijn laptop aanzetten om te laten zien dat het zich niet enkel voordoet als een designhoogstandje van Apple. In McCormick Place, een weinig sfeervol congrescentrum in Chicago, komt een eind aan het verkiezingsjaar.
Chicago is een knappe stad, met de conclusie die Obama in 1985 trok toen hij pas in de stad was aangekomen, kan ik het alleen maar eens zijn. Zelfs toen twee weken geleden mijn onschuldige huurauto werd weggesleept van een parkeerplaats in de niet al te beste wijk South Side, op een naargeestig industrieterrein achter slot en grendel werd gezet en pas na betaling van ‘losgeld’ à 200 dollar werd vrijgelaten, vond ik Chicago leuk.
Toen ik namelijk een half uur in de regen op een straathoek stond te wachten op een taxi (waarom zijn die er nooit als je ze nodig hebt, en altijd als je ze niét nodig hebt?), zag ik dat ik niet op zomaar een straathoek stond.
De clou was een mompelende zwerver die naar een (ik dacht denkbeeldige) plek naast me wees. Ik probeerde de man te negeren, huiverig om in deze wijk aan te pappen met de eerste de beste brabbelende dakloze. Maar toen hij door was gesjokt keek ik toch om. In het plantsoen, tussen sierkooltjes en roze bloeiende vetplanten, lag een steen met een plaquette waarop de beeltenis van de president en de First Lady prijkt.
‘Op deze plek zoende president Barack Obama voor het eerst met Michelle Obama’, las ik. Maar er stond meer op: over hoe Barack Michelle op hun eerste afspraakje meenam naar ijssalon Baskin Robbins en haar daar trakteerde op het lekkerste ijs. Op de stoeprand lepelden ze hun bakje leeg en toen kuste Barack haar. ,,Het smaakte naar chocolade”, zou Obama in 2007 tegen Oprah Winfrey vertellen.
Dat had ik allemaal gemist als mijn auto gewoon had gedaan wat auto’s op parkeerplaatsen doorgaans doen: blijven staan.
Het is één van de vele anekdotes uit een jaar dat grotendeels in het teken stond van de presidentsverkiezingen. Wat leek 6 november 2012 nog ver weg, toen ik op Nieuwjaarsdag in een koud Des Moines, Iowa landde. Daar trapten de Republikeinse presidentskandidaten de voorverkiezingen af. Toen al leek Mitt Romney de enige levensvatbare kandidaat en zag ik hem in zaaltjes in Des Moines, Concord, Cincinnati en Denver transformeren van houten klaas naar een man met presidentieel allure die met zelfvertrouwen voor tienduizenden aanhangers sprak – hij leek er op het eind bijna aardigheid in te krijgen. Maar belangrijker: ik zag de twijfelende Republikeinen, die aanvankelijk nog door Romney overtuigd moesten worden, veranderen in overtuigde Romney-fans. Het bleek niet genoeg.
Toen de rood-wit-blauwe ticker tape neerdwarrelde op de First Family in McCormick Place en journalisten in de perszaal op de tafels dansten uit vreugde over Obama’s herverkiezing kwam het besef: het verkiezingsjaar zit er op. Geen politieke spotjes meer op tv, geen bedelmails van Ann Romney of Michelle Obama of ik toch alsjeblieft 5 dollar wil overmaken naar de campagne en – nog het ergste – geen gesprekken meer met Amerikanen die ik op reis tref. Nu volgt het zwarte gat. Je hoort er wel eens over, maar nu zit ik er zelf in. En in Chicago, waar het het in november 2012 bijna net zo koud is als in Des Moines in januari 2012, word ik er weemoedig van.