OBAMA’S CHICAGO VERSUS ROMNEY’S BOSTON

Het is bijna zover: Amerikanen kiezen dinsdag tussen Democraat Barack Obama en Republikein Mitt Romney. Een keuze tussen presidentskandidaten die net zo verschillend zijn als de steden waar ze vandaan komen. Hoe hun zelfgekozen thuisbasis een vormende rol speelde: een kijkje in Obama’s Chicago en Romney’s Boston.

(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)

IN ROSELAND HANGT HET PORTRET VAN OBAMA AAN DE MUUR

CHICAGO (GPD) – De entree van de Hyde Park Hair Salon wordt in beslag genomen door een op maat gemaakte glazen vitrine waar een zwarte kappersstoel in staat. Het enige dat eraan opvalt is een krabbel die met een zilveren stift op het leer is gezet. Het is de handtekening van de 44ste president van de Verenigde Staten.
Al ruim twintig jaar is Zariff degene die het haar van Barack Obama knipt. En nu de president zelf niet meer naar de ‘barber shop’ kan komen, vliegt de kapper geregeld naar Washington. Onderschat de band die een barbier met zijn klant heeft niet, zegt Michael Jones, die al bijna een uur in de kappersstoel zit. ,,Wij nemen ons haar serieus. Als je eenmaal een goede heb gevonden, ga je niet zomaar naar iemand anders.”
En terwijl Zariff (,,ik heb geen achternaam”) de ene scheerkop na de andere op zijn tondeuse zet, vertelt hij dat hij ‘heel, heel trots’ is het haar van de president te mogen knippen. ,,Ieder debat zat ik voor de buis gekluisterd. Ik moet toch kijken of zijn haar wel goed zit.” Het kapsel staat zelfs op de prijslijst: de ‘Obama’ kost 25 dollar. ,,Het is een conservatief kapsel, kort en glad, zonder harde lijnen.” Zijn kluisje in het Witte Huis heeft Zariff nog niet uitgeruimd. ,,We hopen hier allemaal dat Obama nog vier jaar president blijft.”
Hier is de wijk Hyde Park, de middenklasse wijk in Chicago – net als Obama zelf deels wit, deels zwart – waar Obama zijn thuis maakte toen hij er in 1985 naartoe verhuisde. Hoewel het Witte Huis nu thuis is, staat zijn echte huis nog steeds in deze wijk. In Hyde Park kuste hij voor het eerst zijn vrouw Michelle (een plaquette memoreert de locatie) en at hij zijn maaltijden in Valois Diner. ‘Bekijk je voedsel’, staat buiten op de luifel. Binnen staan dampende bakken met vlees, jus en groente achter de toonbank. Daar pakte Obama zijn dienblad, werd zijn eten met grote lepels op een bord gesmakt en schoof hij het door naar de kassa. Het kostte hem niet meer dan 6 dollar per maaltijd.
Voor de net afgestudeerde Obama was Chicago, waar het blauwe Obama-Biden-logo ook in 2012 alomtegenwoordig is, een bewuste keuze. Geïnspireerd door de verkiezing van Harold Washington als de eerste zwarte burgemeester 1983 kwam naar de stad om er als buurtwerker aan de slag te gaan bij het christelijke Developing Communities Project. Een jaar later werd hij er de eerste directeur van DCP. Drie jaar lang werkte hij in de South Side van de stad, vooral in de wijk Roseland. Het maakte een diepe indruk op de toekomstige president. Volgens de New York Times werd de politicus Obama in de straten van Roseland geboren. ,,Hier kreeg ik mijn beste opleiding ooit”, zei hij toen hij in 2007 zijn kandidatuur aankondigde.
De idyllische naam is schijn: hier is niets rooskleurig. Dat blijkt wel uit een bijeenkomst van buurtbewoners in een school aan de rand van de wijk. De ene heeft het over de bendeoorlog die voor haar deur wordt uitgevochten, de ander over zijn zwager die op klaarlichte dag is doodgeschoten toen hij zijn dochter van school haalde. De huidige directeur van DCP, Gwen Rice, vecht om het beeld te veranderen dat Chicago bij 22nd Street ophoudt. Het gaat lastig, want de subsidie van één van de programma’s is op. Bovendien is het in Roseland in 2012 niet beter dan medio jaren tachtig toen Obama er werkte. ,,Veel mensen doen net alsof hij hier wonderen heeft verricht. Dat is helaas niet zo.”
In 1840 werd het zuidelijke stadsdeel gesticht door Nederlandse gereformeerden, maar daarvan lijkt Joe Huizinga (34) de enige overgeblevene. De dominee aan de Roseland Christian Ministries stamt af van die eerste Nederlandse pioniers. ,,Chicago is de meest gesegregeerde stad van Amerika. Nu wonen er misschien maar vier of vijf blanken in Roseland.” Toen Huizinga hier kwam werken, graaiden ouders hun kinderen van straat. ,,De enige blanken die zij kenden, waren pedofielen die de blanke wijken uit waren gejaagd.”
‘White flight’, het vertrek van blanken naar de voorsteden, stortte Roseland in diepe ellende. Armoede, werkloosheid, bendes, geweld en de transformatie van cocaïne naar crack zorgden voor een neerwaartse spiraal. Obama zag het allemaal gebeuren en wilde alles doen om het beter te maken, schreef hij in november 1985 aan een vriend. Hij merkte dat de praktijk weerbarstiger was.
Huizinga loopt daar ook tegenaan. ,,De echtgenoot van de vrouw waarmee ik net de kerk binnenkwam, is zondag doodgeschoten. Als zij een paar dagen later weer naar de kerk kan komen, wie ben ik dan om te zeggen dat ik het niet meer aan kan?”
De situatie wordt er niet makkelijker op. Obama heeft als president veel gedaan om armoede te bestrijden, maar in Roseland merkten ze er bitter weinig van. Desondanks zijn ze er trots op Obama. ,,Hij kent de wijk en begrijpt echt hoe het is om aan de onderkant van de samenleving te leven.” In de armoedige woningen hangt vaak het portret van de president aan de muur. Bijzonder, zegt Huizinga. ,,Dat deden ze bij geen enkele andere president.”

ZAKENMAN ROMNEY VOND IN BELMONT FIJNE THUISBASIS

BOSTON (GPD) – Op de glimmende marmeren vloer is geen haartje te vinden, die worden in Leon and Co direct vanonder de hippe rode kappersstoelen opgeveegd. Naamgever Leon de Magistris, een gedrongen Italiaan, runt in Belmont een met prijzen overladen kapsalon. In zijn handen geen tondeuse, maar een sierlijke zilveren schaar. ,,Ik ben een kapper, geen barbier.”
De blonde coupe van Ann Romney mag hij al dertig jaar geregeld onder handen nemen, het kapsel van ‘de gouverneur’ doet hij al 25 jaar. Complimenten voor het mooie haar van Mitt Romney slaat hij in de wind. Het is niet zijn verdienste, zegt hij. ,,De gouverneur heeft gewoon een goede kop met haar. Ik kan hem in mijn slaap nog knippen.”
Nu komen ze niet meer in de salon; dat is lastig met de Secret Service bewaking. ,,Ik knip ze nu aan huis.” Dat is geen probleem, want ze zijn bevriend. Een paar weken geleden at De Magistris nog met de Romney’s. ,,Hij heeft zoons, ik heb zoons. Dan is er genoeg om over te praten”, lacht De Magistris.
Belmont is een voorstad van Boston, de hoofdstad van de staat Massachusetts waar Romney van 2003 tot 2007 gouverneur was. In 1971 vestigde hij zich met Ann en hun toen achttien maanden oude zoon Tagg in Belmont, samen met veel van zijn mormoonse geloofsgenoten die afkwamen op uitstekende openbare scholen. Het is niet de enige woning van de Romney’s. In New Hampshire staat nog een zomerhuis aan een meer en ook in Californië heeft het paar een woning. Maar Belmont was de echte thuisbasis. Hier winkelt Ann bij boetiek Bessie Blue aan Leonard Street en eet ze ’s avonds samen met Mitt bij zijn favoriete restaurant Il Casale, het chicste restaurant van Belmont, waar in een verbouwde brandweerkazerne authentiek Italiaanse pasta’s worden geserveerd.
Belmont was voor Romney een handige keuze, zegt zijn biograaf Scott Helman. Samen met zijn Boston Globe-collega Michael Kranish schreef hij The Real Romney. ,,Het dorp ligt dicht bij de universiteitscampus van Harvard, waar hij ging studeren. En Boston, waar hij later in de zakenwereld ging werken, is maar een half uur rijden.” Na zijn afstuderen draaide zijn wereld om drie dingen: gezin-kerk-werk.
Tot hij in 1994 besloot in de voetsporen te treden van zijn vader George. Die was in de jaren zestig gouverneur van Michigan en stelde zich in 1968 kandidaat voor het presidentschap. Romney nam het in Massachusetts, hét Democratische bolwerk bij uitstek, op tegen Ted Kennedy, de kroonprins van de staat. Die race verloor hij, maar in 2002 werd Romney wel gekozen als gouverneur van Massachusetts. De Romney van toen was een andere dan de Romney van nu, zegt Helman. ,,Hij was gematigd, een gouverneur van het volk. Anders had hij hier nooit kunnen winnen.”
Maar toen Romney voor het eerst besloot een gooi te doen naar het presidentschap in 2008, nam hij afstand van alles wat hij in Boston had gedaan. ,,Hij zag dat John McCain en Rudy Giuliani een middenkoers voeren”, zegt Helman. In die ‘herberg’ was voor hem geen plek meer, dus paste hij zich als een zakenman aan aan de ‘markt’ en maakte een ruk naar rechts. ,,Van een gouverneur die flyers uitdeelde waarin hij de homogemeenschap een fijne Gay Pride wenste, werd hij een kandidaat die schande sprak over het feit dat sommige homo’s een kinderwens hebben. Daar zijn mensen hier nog steeds goed pissig over.”
Waar voor andere presidentskandidaten hun thuisstaat altijd een zekerheid is, zal Romney in Massachusetts dinsdag niet winnen. Ook Belmont, een van oorsprong Iers katholiek dorp, is verdeeld.
Maar het was voor Romney geen reden om een meer politiek gastvrije thuisbasis te zoeken, zijn geboortestaat Michigan bijvoorbeeld. ,,Dat is de invloed van zijn vader, die een enorm belangrijke rol in zijn leven vervulde”, zegt Romney’s vriend Grant Bennett. ,,Die drukte hem altijd op het hart dat je in de politiek kunt verliezen en dat je moest zorgen voor een fijne thuisbasis. Die heeft hij in Belmont en Boston gevonden.”
Bennett kent Romney als iemand met een groot hart die met alle lagen van de bevolking kan samenwerken. ,,In mormoonse kerk komen mensen zonder middelbare schooldiploma samen met Harvard-professors en immigranten uit Haïti die nog geen woord Engels kunnen. En onze gemeentes zijn bewust klein zodat de bisschop iedereen persoonlijk kent.” Die functie voorganger vervulde Romney van 1982 tot 1986 naast zijn betaalde baan. Bennett was in die periode zijn assistent en er ontstond een warme vriendschap die hij afgelopen zomer bekroond zag tijdens de Republikeinse conventie in Tampa, waar hij mocht spreken. ,,Dat was een onbeschrijflijke eer, om door Mitt persoonlijk gevraagd te worden iets te vertellen over zijn rol in onze kerk.”
Want ook als Romney onverhoopt niet weet te winnen, dan is er volgens Bennett toch een grote verdienste: meer begrip voor mormonen. ,,Onderzoek wijst altijd uit dat mensen die geen mormonen kennen negatief denken over onze kerk. Maar als iemand ook maar één mormoon kent, hebben ze een positief beeld. Dankzij de campagne hebben heel veel mensen in Mitt een mormoons rolmodel leren kennen.”

VAN ROKERIGE ACHTERKAMERTJES NAAR GELIKTE VERKIEZINGSSHOW

Ooit zorgden de politieke conventies in de VS voor spanning en sensatie, nu zijn de conventies een dagenlange promotie-show voor partij en presidentskandidaat. Alles volgens een strak draaiboek. Wat niet wil zeggen dat de conventies onbelangrijk zijn. ,,Dit is hét moment waarop de kandidaten zich aan het land presenteren.”

(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
NEW YORK (GPD) – Na drie stemronden is er nog geen witte rook. Zowel congreslid Matt Santos als vicepresident Bob Russell zijn nog in de race om de Democratische nominatie voor het presidentschap. Spanning! Sensatie! Maar op dag drie van de Democratische conventie speecht Santos – vol vuur, vol passie. ,,Stem op de persoon die je idealen deelt, je dromen”, draagt hij de gedelegeerden op, turend door de plastic plaatjes van de autocue. De juichende menigte is om, als de gedelegeerden van de diverse staten de vierde stemronde ingaan, is het Santos die eindelijk de Democratische nominatie pakt.
Dit is fictie. Een voorbeeld van een Amerikaanse partijconventie volgens Hollywood, in de finale van seizoen 6 van de serie The West Wing. Het is logisch dat de schrijvers wat spanning hebben gebracht in de partijcongressen die eens in de vier jaar worden gehouden. In de realiteit wordt er tijdens zo’n congres al sinds 1952 geen presidentskandidaat meer op het schild gehesen. Presidentskandidaten, vicepresidentskandidaten, partijprogramma’s en sprekers: ze zijn allemaal al bekend ruim voor de conventies beginnen.
Toch slaat het Republikeinse circus volgende week zijn tenten op in Tampa in de staat Florida en trekken de Democratische concurrenten een week daarna naar Charlotte in North Carolina, om een kleine week lang de voorstelling op te voeren die conventie heet. Druk zal het zijn, met duizenden gedelegeerden uit vijftig staten, het hoofdstedelijk District of Columbia en vijf overzeese gebieden die op papier de presidentskandidaat aanwijzen, hordes politici en nog veel meer media (15.000). Het nieuwsgehalte: nul komma nul.
,,De conventies zijn één lange infomercial geworden, een combinatie van informatie en reclame, waarin de partij en de kandidaat aan het publiek ‘verkocht’ worden”, zegt politiek historicus Allan Lichtman. ,,In tegenstelling tot de aflevering van The West Wing is er geen spanning, geen drama.”
Lichtman, professor aan American University in Washington DC, bekend om het door hem ontworpen systeem waarmee hij sinds 1984 de winnaars van de presidentsverkiezingen altijd correct voorspelde (op basis daarvan stelt hij dat Obama gaat winnen), verdiepte zich in partijcongressen en merkte dat de conventies een saaie invuloefening zijn geworden. ,,De Republikeinen gaan hameren op het mislukte economische beleid van Obama, op de torenhoge schuld. De Democraten gaan benadrukken dat de economie onder Obama’s Republikeinse voorganger Bush kromp en zetten de schijnwerpers weer eens op Obama’s buitenlandse succes: het doden van Bin Laden.”
Het was niet altijd saai. Sinds het begin van de twintigste eeuw kennen de Verenigde Staten het systeem van verkiezingen, gedelegeerden en conventies die het nu nog steeds kent. Tientallen jaren lang maakten gedelegeerden – uitverkoren partijleden die tijdens de conventie stemrecht hebben – uit welke kandidaten de degens met elkaar zouden gaan kruisen. In 1924 waren er bij de Democraten zelfs 109 stemronden nodig voor bekend werd dat John Davis de nominatie kreeg (hij verloor later ruim van Republikein Calvin Coolidge).
Als er gestemd moet worden over welke kandidaat de nominatie krijgt, heet dat een ‘brokered convention’. In zo’n situatie heeft geen van beide kandidaten een meerderheid gehaald tijdens de voorverkiezingen en moeten de gedelegeerden net zo lang stemmen tot één kandidaat de meerderheid heeft. De laatste van deze onderhandelingsconventies waren in 1948 toen bij de Republikeinen Thomas Dewey als genomineerde uit de bus kwam en in 1954 toen de Democraten uiteindelijk Adlai Stevenson aanwezen. De laatste keer dat het een beetje spannend werd, was tijdens de Republikeinse conventie van 1976, toen Gerald Ford op het nippertje Ronald Reagan wist te kloppen.
Volgens hoogleraar politicologie Julian Zelizer is het huidige systeem veel beter dan het oude. ,,Wie de kandidaat wordt, wordt niet meer door partijbonzen in rokerige achterkamertjes bekokstoofd. De kiezer heeft een doorslaggevende rol gekregen.”
De kandidaten worden dan niet meer in achterkamertjes aangewezen, maar de rest van de conventie is wel van minuut tot minuut geregisseerd. Géén verrassingstoespraak van oud-vicepresidentskandidaat en voormalig gouverneur van Alaska Sarah Palin. De enige verrassingen worden gevonden in de sprekerslijsten die de partijen voor de conventies bekend maken. Bij de Republikeinen staat daar ook de naam van Arthur Davis op. Saillant, want het oud-congreslid uit Alabama was Democraat en een grote aanhanger van Obama. Hij stapte in mei 2012 over naar de Republikeinse partij.
Ook de Democraten willen Republikeinen ten tonele brengen, staat in uitgelekte plannen waar politieke krant Politico over schreef. Ze willen de onafhankelijke kiezer aanspreken, die zweeft tussen beide partijen. In het script van de Democraten zijn veel bijrollen voor ‘echte mensen’ die verdiensten van de partij moeten benadrukken, zo blijkt uit de documenten: een automonteur die dankzij Obama’s redding van de auto-industrie nog een baan heeft, een homo-soldaat en zijn hetero-collega die vertellen over Obama’s afschaffing van het beleid dat homo’s in de strijdkrachten niet over hun geaardheid mochten praten en een immigrantengezin waarvan één kind in de VS is geboren en dus automatisch Amerikaan is.
Dat de conventies nu een gepolijste verkiezingsshow zijn, wil niet zeggen dat ze niet meer belangrijk zijn. ,,Met de speech die Mitt Romney op het congres houdt, presenteert hij zich voor de eerste keer aan het hele land”, zegt Zelizer, die verbonden is aan Princeton University. ,,De weg naar de conventies werd vanaf januari bewandeld, maar vergeet niet dat de doorsnee Amerikaan daar weinig van heeft meegekregen. De toespraak is belangrijk, het is een soort test. Doet hij het slecht, is hij vaag of toont hij geen persoonlijkheid, dan kan dat Romney’s campagne schaden. Maar geeft hij een vurige, effectieve speech, dan kan het hem helpen.” Voor Obama staan er andere belangen op het spel. ,,Hij is niet meer het buitenbeentje dat het systeem uitdaagt, zoals in 2008. Dit jaar geen ‘hope’ (hoop) en ‘change’ (verandering). Dit jaar zal hij met zijn speech moeten laten zien dat hij gaat vechten tegen Romney.”
Daarnaast dient de conventie als lanceerplatform voor nieuw politiek talent binnen de partijen. In 2004 hield de toen nog compleet onbekende kandidaat-senator Barack Obama de openingsspeech bij de Democratische conventie in Boston. Zijn toespraak maakte hem in één klap een fenomeen. Ook bij de conventies van 2012 worden talenten naar voren geschoven. Bij de Republikeinen zijn dat gouverneur Chris Christie van New Jersey, die de openingsspeech houdt, en de senator uit Florida Marco Rubio die Mitt Romney zal introduceren. Rubio is Cubaans-Amerikaans en moet de Latinokiezer aanspreken. Ook de Democraten schuiven een Amerikaan met Latino-bloed naar voren: de jonge Julian Castro, burgemeester van San Antonio houdt in Charlotte de openingsspeech.
Zelizer: ,,Het mysterie is weg, maar de partijen kunnen nu wel adverteren met hun kijkcijferknallers. Nee, het is niet spannend om naar een show te kijken als je al weet wat er gaat gebeuren. Maar Amerikanen zijn dol op reclames, dus miljoenen mensen gaan toch kijken. De conventies zijn dus echt belangrijk voor de partijen en de kandidaten.” Wie er bij het Democratische feest in ieder geval niet zal zijn is Hillary Clinton. De populaire minister van buitenlandse zaken houdt zich vanwege haar positie verre van partijpolitiek. Al gaan er nog altijd vermakelijke geruchten dat Obama op de conventie zijn vicepresident Joe Biden inruilt voor Hillary Clinton. Dán zouden de conventies in één klap weer spannend zijn. Ook dat heeft Hollywood trouwens al bedacht: het was deze zomer een scenario in de politieke dramaserie Political Animals.

DE ESKIMO VERSUS DE OLIE – ‘MET OLIEDOLLARS KUN JE GEEN CULTUUR TERUGKOPEN’

Als de Iñupiaq Eskimo’s in Alaska naar de Chukchi Zee kijken, zien ze hun voedselvoorziening en hun cultuur. Als oliemaatschappij Shell naar dezelfde zee kijkt, ziet ze dollars, veel dollars. Deze zomer wil Shell er beginnen met boren naar olie. De Iñupiaq vrezen dat zelfs het allerkleinste olielek een eind zal maken aan hun cultuur.

(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
POINT HOPE/VALDEZ (GPD) – Caroline Cannon stapt behoedzaam op de grote trampoline van zeehondenvel. De dertig mannen die het grote beige vel vasthouden tellen in koor tot drie in hun eigen taal: atausiq, malģuk, piŋasrut. En dan vliegt Cannon (55, oma van 26 kleinkinderen) de lucht in. Net zoals haar voorouders, ook Iñupiaq Eskimo’s, vroeger vanaf het zeehondenvel gelanceerd werden om open plekken in de met ijs bedekte zee te ontdekken. Want dáár zitten de zeehonden en de walvissen, waar de Iñupiaq al eeuwen op jagen.
Nu is de ‘blanket toss’ (laken werpen) onderdeel van hun traditie, de afsluiting van het jaarlijkse driedaagse walvisfestival in Point Hope, een afgelegen gehucht aan de noordwestkust van de Amerikaanse staat Alaska. Zo’n zevenhonderd Iñupiaq Eskimo’s in het dorp dat alleen bereikbaar is per Cessna-propellervliegtuigje vieren op die dagen de walvisvangst: dit jaar zijn er maar liefst vijf Groenlandse walvissen gevangen. Cannon wordt in juli geopereerd aan haar knie, maar dat weerhoudt haar er niet van mee te doen aan de blanket toss, waarop alle mannen en vrouwen hoog in de lucht worden geworpen. ,,Onze tradities zijn belangrijk”, klinkt het streng. Bovendien: ,,Nu kan het nog.”
Cannon is één van de uitsproken tegenstanders van het olieboren in de Chukchi Zee, 120 kilometer uit de kust van Point Hope. In de zee die van november tot en met juni bedekt is met een dikke laag ijs, hoopt Shell in augustus te beginnen met de eerste proefboringen. Cannon is bezorgd. ,, Shell belooft banen en kansen, maar tegen welke prijs? Met oliedollars kun je geen cultuur of tradities terugkopen. Ze zeggen allemaal dat ze uitstekend voorbereid zijn, maar niemand ervaring met een olielek in Arctische wateren.”
Dat klopt, geeft Geoffrey Merrell schoorvoetend toe. Hij is bij Shell verantwoordelijk voor het opruimen van een eventuele olielekkage. ,,We denken dat de olie door de kou een andere viscositeit heeft, stroperiger is en daardoor makkelijker is op te ruimen als er iets mis gaat. Maar zeker weten doen we het niet.” Merrell oefent dag in, dag uit met zijn team op de Nanuq (Iñupiaq voor ijsbeer), een speciaal voor Shell’s boringen in de zee bij Alaska ontworpen schip. Op verzoek van de Eskimo’s is het schip niet in het standaard oranje, maar in blauw en wit geverfd. Zo zouden de walvissen niet worden afgeschrikt. Het schip is compleet toegerust op het opruimen van eventueel gemorste olie. Oranje opblaasbare waterbarrières moeten de olie tegenhouden. Kleine vaartuigen, die vanaf het schip de zee in worden getakeld, moeten de olie daarna opzuigen. De Nanuq (prijskaartje: 100 miljoen dollar) gaat straks mee naar de Chukchi Zee. Als er wat misgaat, moet het schip binnen een uur ter plaatse zijn. De verantwoordelijkheid is groot, want kan de Nanuq het niet aan, dan duurt het dagen of misschien wel weken voordat andere schepen het afgelegen deel van de wereld bereiken.
Vandaag vaart de Nanuq in ander water, dat van de Prince William Sound voor de kust van de zuidoostelijke stad Valdez. Hier bereidt Shell zich voor op de proefboringen die de oliemaatschappij in juli of augustus hoopt uit te voeren in de Chukchi Zee. Volgens Shell zijn daar tussen de 25 en 27 miljard vaten olie te winnen. Maar het kleinste lek zou al desastreus kunnen zijn voor het leven in de Chukchi Zee, voor de baardrobben, de walrussen, de ijsberen en vooral voor de Groenlandse walvissen waaraan de Iñupiaq hun identiteit ontlenen. Die zeezoogdieren zijn kwetsbaar, weet marine-bioloog Jennifer Burns. ,,En wat als de oliebron in de winter gaat lekken?”, vraagt de professor aan de Universiteit van Alaska zich af. ,,Iedere opruimactie is dan vanwege het dikke ijs onmogelijk.”
Terwijl de Eskimo’s daar ongerust over zijn, is Pete Slaiby vooral opgelucht. De directeur van Shell Alaska ijvert al jaren voor de proefboringen. Al in 2005 en 2008 wist Shell bij een veiling de rechten van vermeende olievelden onder de zeebodem te bemachtigen. Maar van boren kwam het nooit. De Eskimo’s spanden samen met de milieubeweging rechtszaken aan om te voorkomen dat er een olieplatform in de Chukchi Zee zou verrijzen. Op het moment dat Shell in de zomer van 2010 dacht echt aan de slag te kunnen en al 4 miljard dollar had uitgegeven om dat mogelijk te maken, explodeerde in de Golf van Mexico de Deepwater Horizon. De oliebron spoot drie maanden lang olie in het water voordat het lek werd gedicht. Het was een olieplatform van BP en de Golf ligt meer dan 7500 kilometer van de zee in Alaska, maar toch verbood de Amerikaanse president Barack Obama iedere activiteit in Alaska.
Nu lijkt Shell de Amerikaanse overheid, op zoek naar mogelijkheden om minder afhankelijk te zijn van buitenlandse olie, te hebben overtuigd. ,,Nog nooit waren we zo dichtbij”, constateert Slaiby op de brug van Nanuq tevreden. ,,Natuurlijk ligt dat ook aan de economische situatie van de VS – we scheppen straks immers 55.000 permanente banen – maar we hebben ook aan alle veiligheidseisen voldaan.” Ook de Iñupiaq hebben hun verzet tegen het proefboren voorlopig gestaakt. Slaiby ging naar de Eskimo-gemeenschappen om hun vertrouwen te winnen. ,,Zeehond, eend, kariboe (soort rendier, HK), walvis, ik heb het allemaal gegeten”, lacht Slaiby. Laten we eerst maar eens onderzoeken of er werkelijk zoveel olie onder de zee ligt en als er iemand in de zeebodem gaat boren, laat het dan Shell maar zijn, zo is de gedachte bij een deel van de Eskimo’s.
Shell’s concurrenten vinden het ondertussen maar wat fijn dat Shell de kastanjes uit het vuur haalt. ,,Niemand wil de eerste zijn die gaat boren. Stel dat het misgaat?”, bekent een afgevaardigde van oliemaatschappij CoconoPhillips die met kisten vol appels en sinaasappelen – moeilijk te krijgen in Eskimoland – het walvisfestival bezoekt. Shell schittert door afwezigheid. In Point Hope, lange tijd het epicentrum van het verzet, is de ‘Royal Dutch Shell’ niet welkom.
Burgemeester Steve Oomittuk vraagt zich nog altijd af of Shell zich wel realiseert hoe belangrijk de zee en de jaarlijks langs trekkende walvissen voor zijn volk zijn. ,,De zee is onze tuin, onze winkel. Wat we daar in de lente vangen, is onze voedselvoorziening voor het hele jaar.” De in stukken gesneden walvissen worden opgeslagen in kelders uitgegraven uit permafrost op het westelijkste puntje van Point Hope, dichtbij het voormalige huis van Oomittuks tante. Hij laat het vol trots zien, het hutje gebouwd van walvisbotten en leem, op de plek waar het dorp vroeger gevestigd was – nog dichter bij de zee. Oomittuk werpt een nostalgische blik op de bevroren Chukchi Zee. ,,Hier speelde ik vroeger.”  De burgemeester benadrukt dat Point Hope de oudste nederzetting van Noord-Amerika is. ,,Al vierduizend jaar”, klinkt het trots. In 1890 kwamen de missionarissen, waardoor de Iñupiaq nu het geloof combineren met hun aloude tradities. ,,God is belangrijk.” Op de imposante begraafplaats, omzoomd met een hekwerk van walviskaakbeenderen, wedijveren de crucifixen met de botten van de grote walvissen. Met de grootste beenderen worden de graven van de walvisjagers – helden volgens de ongeschreven regels van Point Hope – geëerd.
Eén van die huidige helden is Herbert ‘Popsy’ Kinneeveauk. Hij is kapitein van een groep walvisjagers en heeft in tegenstelling tot Oomittuk het verzet tegen Shell gestaakt. Maar hij is ook de bestuursvoorzitter van een BV die de oorspronkelijke bewoners van Amerika onder bepaalde wetgeving mogen opzetten. In die hoedanigheid is hij vóór olieboren. ,,Ik zie het zo: God heeft ons de walvissen gegeven en dat is goed. God heeft ons ook olie gegeven en dat is ook goed.” Tikigaq BV (Iñupiaq voor Point Hope) hoopt bovendien op inkomsten uit de oliewinning, geen overbodige luxe in het arme Point Hope. Als de oliemaatschappijen over Eskimogrond een pijpleiding aanleggen, dan kunnen de Iñupiaq belasting heffen. Dan stromen de dollars binnen.
Patrouillerend in een gedeukte witte pick-up truck, waarmee hij voor 16 dollar per uur Point Hope vrij probeert te houden van ijsberen, schudt Rex Tuzroyluk mistroostig zijn hoofd. Zijn volk wordt met dat geld gecorrumpeerd en afhankelijk gemaakt. ,,Voor mijn opa was suiker en zout al gewoon, voor mijn vader was het boter en jam en voor mij is het beef jerky (gedroogde vleessnack, HK). Mijn zoon vindt een magnetron al heel gewoon. Dat is een slechte ontwikkeling. Wij moeten zelfvoorzienend zijn.”
Rex Rock, een walviskapitein die ook in het bestuur van Tikigaq BV zit, is niet zo bang voor de gevolgen van het olieboren. ,,Ik ben ervan overtuigd dat Shell voorzichtig is en er alles aan doet om de zee schoon te houden. Onze jongeren zitten voor de tv en achter de computer en prefereren Amerikaans eten boven onze walvissen. Dát is een veel grotere bedreiging voor onze cultuur.”

KADER:
De ramp met de Exxon Valdez
De plek waar de olietanker Exxon Valdez op 24 maart 1989 op het Bligh Reef in de Prince William Sound aan de grond liep, is nu gemarkeerd met een rode paal die boven het water uitsteekt. Hoewel de enorme omvang van die ramp (tussen de 250.000 en 750.000 vaten olie) verbleekte bij het gigantische olielek in de Golf van Mexico, zijn de Alaskanen de ramp niet vergeten. ,,De visstand is nog steeds niet hersteld, vooral de haring heeft nog last van de olie”, weet visser Thane Miller. ,,Ook de zalmprijs is nog steeds niet op het niveau van voor 1989.” Miller ruimde na de ramp zelf olie op. ,,Met een emmer en een dweil. Exxon deed die eerste dagen niks.” John Devens was destijds burgemeester van kustplaats Valdez. Hij kijkt met angst en beven naar de boringen van Shell in de Chukchi Zee. ,,Als ik destijds één ding heb geleerd, is het wel dat zeggen dat je voorbereid bent op een ramp niet hetzelfde is als echt voorbereid zíjn. Shell is beter voorbereid dan Exxon was, en beter dan BP was. Toch kunnen zij ook te maken krijgen met een olielek. En als olie eenmaal in het water terechtkomt, is het niet makkelijk op te ruimen. Maar de VS heeft olie nodig, de grote bedrijven hebben veel macht en de druk is groot.” Devens ondervond zelf hoe groot die druk kon zijn toen hij na de ramp door Exxon beïnvloed werd gezet om toch vooral te zeggen dat alles onder controle was. Trots: ,,Dat heb ik geweigerd.”

VAN GODSGESCHENK NAAR VLOEK

Bedacht om de helse pijnen van kankerpatiënten te stillen, misbruikt voor een goede ‘high’. Hoe een deel van de staat Kentucky in de ban raakte van de pijnstiller oxycodone.

(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
BEATTYVILLE/HAZARD (GPD) – Don Fowler verdiende 23 dollar per uur bij Toyota, had een eigen huis en een lieve vriendin. Nu heeft hij een strafblad, is zijn huis kwijt, heeft geen geld meer en vecht zijn vriendin tegen dezelfde demonen die zijn leven hebben verpest: pijnstillers.
Als monteur moest Fowler veel bukken, hurken en knielen. Zijn lichaam deed continu pijn. Een bedrijfsarts schreef hem een pijnstiller voor. Het was het begin van het einde van het leven dat Fowler (47) kende. Hij raakte verslaafd – zijn vriendin deed vrolijk mee – , ‘vergat’ naar zijn werk te gaan, ging zelf pillen verkopen, verkocht gestolen auto’s en trucks om zijn eigen pillen te kunnen bekostigen. Op één van de avonden dat hij op pad ging om een truck met oplegger te jatten, werd hij gepakt. Een zegen, zegt hij nu. In de gevangenis was hij drie weken dood- en doodziek, zijn lichaam boos omdat het de medicijnen waaraan het gewend was niet meer kreeg.
Fowler woont in Oost-Kentucky, in de bergen van de Appalachen. Waar de kolentrucks met duizelingwekkende snelheid over de bergweggetjes zoeven. Waar de natuur mooi is maar het leven uitzichtloos. Waar de bewoners aangetrokken lijken te worden door pijnstillers die ze laten vergeten dat ze werk hebben, een vrouw of een man en kinderen waar ze van houden. Waar een dodelijke overdosis altijd op de loer ligt. Waar ze de volgende pil vandaan gaan halen, is het enige dat telt. ,,Zodra ik het bord ‘Lee County’ zie, gaat het kriebelen”, bekent Derek Zoller.
Lee County, het kleinste district in Kentucky, is een zogeheten ‘dry county’: er mag geen alcohol worden verkocht. Wat niet wil zeggen dat er geen alcohol wordt gedronken: tot vijftien jaar geleden was drank de manier waarop inwoners van Lee County aan hun leven ontvluchtten. Later werd het methamphetamine (crystal meth) en nu zijn dat pijnstillers; oxycodone om precies te zijn.
Als de verslaving botst met de wet, komen ze voor de speciale drugsrechter in de rechtbank van Beattyville. Die veroordeelt ze dan tot een celstraf óf tot therapie. Die therapie wordt verzorgd door kerkgenootschap Kentucky Mountain Mission; in de ‘Bible Belt’ is het geloof immers belangrijk. Iedere donderdagmiddag komt de groep onder leiding van pastor David Price samen voor gebed en begeleiding. In een bedompt kamertje op de bovenste verdieping van de rechtbank, waar foto’s van ‘genezen’ voorgangers aan de muur hangen en bijbels in pocketversie op tafel liggen, vertellen mensen als Don Fowler – die recent nog een terugval had – en Derek Zoller hun levensverhaal.
Voor de 27-jarige Zoller begon zijn verslaving toen hij twaalf was en hij na een wortelkanaalbehandeling van de tandarts sterke pijnstillers meekreeg. Een vriendje vertelde hem dat je de pillen niet alleen kon slikken, maar ook kon vermalen en snuiven. Vanaf het eerste moment was hij verslaafd. ,,Ergens wist ik toen al dat het niet heel slim was.” Toen hij zestien was, smolt hij de pijnstillers. De vloeistof spoot hij direct in zijn aderen. Zo werd je nóg sneller high.
Toen hij op een dag rondkeek in zijn huiskamer en zag dat alles wat hij kon verpatsen, al verpatst was, wist hij dat hij een groot probleem had. ,,Ik verkocht dezelfde leunstoel drie keer aan familieleden. Dan had ik drie keer zoveel geld om pillen te kopen. Dat ik ze bedroog, deerde me niet.” Op het dieptepunt gaf hij in één maand 30.000 dollar uit aan de medicijnen. Geld dat hij bij elkaar kreeg door cheques van het bedrijf van zijn schoonvader aan zichzelf uit te schrijven onder de noemer ‘snoeiwerk’, 6000 dollar per keer. ,,Na die week had ik niks, alleen een hele blije dealer.” Zoller is nu clean. Het dringt langzaam tot hem door dat hij zijn jeugd vergooid geeft door altijd high te zijn. De aandenkens, vele tienduizenden dollars schuld, zullen hem er nog vele jaren aan blijven herinneren.
De pijnstiller is vooral bekend onder de merknaam OxyContin – verslaafden korten het liefhebbend af als ‘Oxy’ – al heeft farmaceut Purdue Pharma recent de samenstelling aangepast waardoor het moeilijker is om de tablet te verpulveren of te smelten. Het opiaat met een langdurige afgifte kwam op de markt om de helse pijnen van kankerpatiënten te verlichten. Daarvoor is het een ‘godsgeschenk’, zegt pastor Price, die zijn eerste vrouw aan eierstokkanker verloor. ,,Haar laatste weken waren anders ondraaglijk geweest. Maar nu ik zie wat het middel ook kan doen, weet ik dat het ook een vloek kan zijn.”
De medicijnverslaving heeft in Oost-Kentucky epidemische vormen aangenomen, zegt professor Jennifer Havens, die als onderzoeker werkt aan de University of Kentucky in Lexington. De verklaring is te vinden in de kolenmijnen van Oost-Kentucky. ,,Zwaar lichamelijk werk zorgt voor pijnlijke gewrichten. Omdat de mensen toch aan het werk moesten – zonder werk immers doorgaans geen inkomen – schreven artsen pijnstillers voor. Niet een aspirientje of paracetamolletje, maar een opiaat met als werkzame stof oxycodone.”
Havens doet met drie lokale werkstudenten onderzoek in het kleine stadje Hazard, waar het op deze doordeweekse dag door de stromende regen nog troostelozer lijkt dan anders. Hazard betekent gevaar (al is het stadje vernoemd naar de Amerikaanse marineheld Oliver Hazard Perry) en is het epicentrum van de oxycodoneverslaving. Vijfhonderd verslaafden waren er nodig voor de studie en dat vond Havens aanvankelijk nogal veel op een inwonertal van vijfduizend. Maar tot haar verbazing kon ze kiezen uit een groep van duizend mensen. De universiteit betaalt de verslaafden 50 dollar voor de deelname. ,,Uit de goedheid van hun hart doen ze niet mee”, legt Havens uit.
Ze ontdekte dat medicijngebruik in de gemeenschappen van Oost-Kentucky normaal wordt gevonden. Jong en oud raakt verslaafd, man en vrouw, en niet alleen de onderklasse. ,,Dus ook de zoon van de burgemeester en de homecoming queen (het mooiste en populairste meisje dat op de middelbare school wordt gekozen door medescholieren, hk). Het is geen drug, want drugs zijn gevaarlijk. Het is een medicijn. En als een arts het voorschrijft, dan zal het wel veilig zijn, zo redeneren ze.”
Maar het medicijn is duur als je de pillen van dealers moet kopen, want de staat heeft de regels voor artsen en apotheken aangescherpt. Vanuit Kentucky rijden verslaafden 1200 kilometer naar Florida om daar in een paar dagen tijd zoveel mogelijk speciale pijnklinieken te bezoeken. De recepten die ze daar van artsen krijgen, worden bij apotheken verzilverd. Tien procent mogen ze zelf houden, als bedankje voor de moeite, de rest gaat naar de dealers. Ze worden ‘pillbillies’ genoemd, als variatie op de term hillbillies die vaak wordt gebruikt om bewoners van de Appalachen te omschrijven.
De straatwaarde van oxycodone is meer dan een dollar per milligram en je hebt als verslaafde 450 milligram nodig om de dag door te komen. ,,High word je er dan niet meer van, je hebt al een pil nodig om uit bed te komen. Je lichaam houdt je namelijk voor de gek: het gaat echt pijn doen zonder die tabletten”, zegt Elissa Price (geen familie van de pastor) van Operation UNITE, één van de weinige organisaties die in de regio verslavingszorg biedt.
Want hoewel het probleem groot is, is er vrijwel geen hulp voor mensen die van hun verslaving af willen. Die zijn aangewezen op klinieken op vele kilometers van hun eigen gemeenschap. UNITE is het initiatief van congreslid Hal Rogers, zo geliefd dat de belangrijkste snelweg naar hem werd vernoemd. Price zorgt ervoor dat mensen de behandeling krijgen die ze nodig hebben, al is het succespercentage laag. ,,Het probleem is groot. De gemiddelde leeftijd waarop mensen beginnen ligt op elf jaar. Dat betekent dat sommigen al op hun achtste beginnen.”
De blonde dertiger bewijst ook dat niet alleen verslaafden slachtoffer zijn van het oxycodoneprobleem. Toen ze zwanger was, wreef ze op weg naar huis vaak over haar dikke buik onderwijl biddend dat haar ongeboren kind nooit de verkeerde keuze zou maken. En toen ze na een keizersnede zelf pijnstillers kreeg voorgeschreven, weigerde ze die in te nemen. ,,Ik zie dagelijks hoe makkelijk het fout kan gaan. Ik wil niet dat mij dat overkomt.”
Volgens professor Havens zijn de inwoners van Oost-Kentucky door hun fatalistische levenshouding gevoeliger voor verslaving. ,,Het leven stelt voor hen zonder medicijnen al niks voor. Ze zijn vaak arm en hebben niks om zich op te verheugen of naartoe te leven. De pijnstillers helpen hen dat te vergeten.”
Pastor Price, die het begeleidingsprogramma voor verslaafden leidt, vermoedt dat verhuizen voor veel mensen dé oplossing zou zijn. ,,Het lijkt alsof het gebied al de verkeerde invloed heeft. Maar hier in de Appalachen zijn land en familie zo belangrijk, dat dit geen optie is. Ze zeggen wel eens dat de bergen je altijd terugroepen. Nee, dit probleem wordt nooit opgelost.”

HET TRAUMA DAT IRAK HEET

Voor de feestdagen zijn alle soldaten weg uit Irak, zei president Obama. Maar thuis beginnen de problemen pas echt: in 2012 wordt de VS overspoeld met getraumatiseerde militairen.

(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
FORT BLISS (GPD) – Adrien Razo staat in de steeds leger wordende hal op een tafel. Met gestrekte armen houdt ze een bord boven haar hoofd: ‘Proud to be your wife’ (trots om jouw vrouw te zijn). Haar met een dikke laag make-up bedekte gezicht staat strak, want waar is haar man, sergeant Jose Razo?
Razo is twee uur geleden met 429 collega-militairen in een gecharterd toestel geland op de legerbasis van Fort Bliss in de Amerikaanse staat Texas. Dankzij de beslissing van president Barack Obama om (bijna) alle Amerikaanse militairen nog voor de feestdagen terug te halen uit Irak, heeft Adrien haar man maar zes maanden in plaats van de gebruikelijke twaalf moeten missen. Ze is 19, vertelt ze. Haar man is 32. Ze zijn al een jaar samen en dolverliefd. ,,We zijn vier dagen voor zijn uitzending door een rechter getrouwd”, zegt Adrien. ,,Nu gaan we een groot huwelijksfeest plannen.”
Als Jose zijn vrouw in de grote hal eindelijk heeft gevonden, springt Adrien in zijn armen. Haar armen sluiten om zijn nek, haar benen om zijn heupen. Alsof ze hem hem nooit meer los wil laten. Waar ze zich het meest op verheugt? ,,Eh…”, gevolgd door een ondeugende glimlach.
Voor alle echtgenotes en vriendinnen (bijzonder weinig echtgenoten en vriendjes, terwijl er toch een behoorlijk aantal vrouwelijke soldaten zijn teruggekomen) die zich op hun paasbest hebben uitgedost – lippen glimmend van de lipgloss, wimpers zwaar van alle lagen mascara – is dat hetzelfde. Stuk voor stuk verheugen ze zich op de nieuwe wittebroodsweken: na maanden gemis is hun man terug. Aan de problemen die volgen, denken ze niet.
Dat die problemen zullen komen, is zeker, zegt aalmoezenier majoor Henry McCain in zijn kantoor waar een doos tissues prominent op de tafel staat gepositioneerd. Hij weet dat niet alleen omdat hij dagelijks militairen spreekt die zich tot hem wenden voor geestelijke bijstand, maar ook uit eigen ervaring. McCain werd één keer naar Afghanistan en twee keer uitgezonden naar Irak. In totaal maakte hij driehonderd vechtmissies mee. ,,Als je net terug bent, is het geweldig. Je bent blij weer thuis te zijn. Die periode duurt ongeveer negentig dagen. Want op een gegeven moment zegt je vrouw ‘zeg oorlogsheld, ga het vuilnis eens buiten zetten’.”
Toen het leven weer ‘normaal’ werd, begonnen de problemen. McCain bleek een posttraumatische stressstoornis (PTSS) te hebben. ,,Ik werd een zombie, staarde maar wat voor me uit. Kreeg flashbacks van de nare gebeurtenissen in het veld. Paniekaanvallen. Daar had ik wel over gehoord, maar ik dacht niet dat ze ook echt bestonden. Opeens begreep ik waar al die militairen het altijd over hadden.”
Maar hulp zocht McCain niet. Schaamte zorgde ervoor dat hij zichzelf dacht te kunnen behandelen. Hij stond urenlang voor de spiegel en zei tegen zichzelf: ‘dit kan niet, jij kunt niet ziek zijn’. Uiteindelijk moest hij het toegeven: aan zichzelf, zijn vrouw waarmee hij 27 jaar is getrouwd en aan het leger. Nu is McCain ervan overtuigd dat hij als aalmoezenier soldaten met trauma’s beter kan helpen omdat hij weet wat ze doormaken. ,,Het is goed om sympathie te tonen, maar empathie is beter.”
McCain stelt dat het leger er alles aan doet om soldaten te begeleiden. Hij heeft het over weekendjes weg voor koppels, paardrijden in Texas, financiële cursussen waarbij militairen leren omgaan met het gemis aan uitzendbonus en speciale belastingvoordelen – 10 procent van het inkomen dat ze na een uitzending moeten missen – en begeleiding naar een baan in de ‘gewone’ wereld als ze uit dienst gaan. Maar het is niet voldoende.
Het uitblijven van hulp leidt tot een neerwaartse spiraal van alcohol- of drugsproblemen, stukgelopen relaties en scheidingen, het kwijtraken van banen en financiële problemen. Zo komen de ooit gelauwerde veteranen in de daklozenopvang terecht. En als het uitzicht op verbetering zo klein is, liggen suïcidale gedachten op de loer.
Iedere 36 uur pleegt er een actieve militair zelfmoord. Onder veteranen is dat aantal nog hoger: iedere dag beroven 18 veteranen zichzelf van het leven. Het wordt zelfs een epidemie genoemd. Het leger heeft een speciale ‘taskforce’ opgericht die het aantal suïcides moet terugbrengen. Tot nu toe zonder succes.
Het ministerie voor Veteranenzaken krijgt veel kritiek te verduren. Eind november hoorde het Amerikaanse congres in een speciale hoorzitting wat er allemaal mis is: de wachtlijsten voor militairen met problemen zijn enorm, er is een tekort aan getrainde therapeuten en door de grote druk om soldaten toch binnen veertien dagen te behandelen, schiet die behandeling tekort. Veertig procent van de door belangengroep Wounded Warrior Project ondervraagde militairen met psychische problemen kostte het moeite om de juiste hulp te krijgen. Een groot deel kreeg zelfs helemaal geen hulp.
Dat militairen en veteranen met problemen niet goed worden behandeld, valt niet te rijmen met het respect waarmee mannen en vrouwen in uniform doorgaans worden overspoeld. Zit een soldaat in een vliegtuig, dan wordt er op verzoek van de stewardess geapplaudisseerd voor zijn inzet, er zijn speciale kortingen voor militairen en wildvreemden willen soldaten de hand schudden om hen te bedanken. Veteranenzaken belooft dan ook beterschap. President Barack Obama maakt zich persoonlijk sterk voor betere behandeling en begeleiding voor hen die hun land dienden.
Psycholoog Diane Castillo geeft toe dat het moeilijk is. Ze werkt al 24 jaar als PTSS-deskundige in het Veteranenziekenhuis is Albuquerque in de staat New Mexico, maar zag nog nooit zoveel patiënten binnenkomen. ,,Ik verwacht dat we in 2012 te maken krijgen met een enorme instroom.” Ze behandelt getraumatiseerde soldaten en veteranen door hen keer op keer hun nare ervaringen opnieuw te laten beleven, zodat de scherpte kantjes er vanaf gaan. Een moeizaam en vooral langdurig proces.
En doorgaans melden militairen en veteranen zich pas als het eigenlijk al te laat is, weet Castillo. Hoewel PTSS steeds vaker voorkomt, blijft er een taboe op rusten. ,,Dat wordt wel minder. Het wordt niet meer gezien als zwakheid. Bovendien duurt het na een uitzending een tijdje voor symptomen van trauma’s en drank- en drugsmisbruik zich uiten. In Irak loerde constant gevaar. De geest moet wennen dat het thuis geen zaak is van leven of dood.”
Partners van militairen wordt verteld hoe ze de symptomen van PTSS na een uitzending moeten herkennen. Dat gebeurt niet officieel, maar via echtgenotes van militairen die al langer in het leger dienen, merkte Marianne Havey-Noten. De 23-jarige Eindhovense is getrouwd met de Amerikaanse militair Christopher Havey (28) die een jaar werd uitgezonden naar Irak. ,,Hou in de gaten of je man ’s nachts in paniek wakker schiet. Of hij boos wordt om niks. Of dat hij alledaagse dingen ineens anders doet: zijn linkerschoen aan zijn rechtervoet probeert te doen”, somt Havey op.
Havey heeft bij haar man geen problemen opgemerkt. ,,Maar toen hij tijdens zijn R&R (vakantie tijdens een uitzending, hk) in Nederland was en we in Eindhoven naar de kroeg gingen, ging hij wel met zijn rug tegen de muur staan. Zo’n grote groep mensen, daar kon hij niet tegen.” Na zijn uitzending reed Christopher wel met een grote boog om rommel aan de kant van de weg. ,,De vrees voor bermbommen zat diep.”
Direct nadat de militairen in Fort Bliss uit het vliegtuig van Omni Air zijn gestapt en hun wapens hebben ingeleverd, voelt kapitein Michael Mason van de afdeling geestelijke gezondheid ze aan de tand. ,,Welkom thuis, hoe gaat het met je?”, vraagt hij aan een soldaat die anoniem wil blijven. Die reageert door opgetogen te zeggen dat zijn vrouw blij is dat hij er weer is. ,,Maar gaat het ook echt goed?”, dringt Mason aan en hij duwt de soldaat een zalmroze visitekaartje met de nummers van het crisisteam in zijn hand. Zonder het kaartje wordt geen militair herenigt met zijn of haar familie.
Adrien Razo heeft geen seconde over mogelijke trauma’s bij haar Jose gedacht. Terwijl de sergeant als infanterist toch waarschijnlijk gevechtssituaties heeft meegemaakt. ,,We hebben het eigenlijk nooit over zijn werk gehad.” Angelin, die wacht op haar echtgenoot sergeant Jason Kotzur, beseft dat het een tijdje zal duren voordat hij met haar over zijn tijd in Irak zal praten. ,,Maar ik denk dat het helpt dat hij weet dat hij niet meer terug hoeft naar Irak. Dat is voor iedereen een opluchting.”

PEARL HARBOR HUILT NOG ALTIJD



Zeventig jaar geleden kleurde de glinsterende baai van Pearl Harbor dagenlang zwart, toen Amerika in eigen land getroffen werd door bombardementen van de Japanse luchtmacht. Overlevenden blikken terug.

(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
HONOLULU (GPD) – Toen Sterling Cale, een matroos van nog geen twintig, op zondagochtend 7 december 1941 zijn dienst bij de marine-apotheek afrondde en tientallen vliegtuigen boven Pearl Harbor zag, gingen bij hem geen alarmbellen rinkelen. Het is weer een oefening, dacht Cale. Die hadden ze in de periode na het begin van de Tweede Wereldoorlog in Europa zeker eens per maand. Amerika was bang voor een aanslag op de vloot in de Stille Oceaan.
,,Maar toen dacht ik: wacht eens, het is zondag. Een oefening op een zondag, dat is raar.” Op het moment dat Cale dat besefte, zag hij een grote rode cirkel – de Japanse rijzende zon – op de zijkant van het vliegtuig. De Japanse vliegtuigen vlogen zó laag dat hij zelfs de bruine leren helmen kon ziet. Dit was géén oefening.
Cale bedacht zich geen moment, brak in in het wapendepot en deelde Springfield-geweren en munitie uit aan iedereen die dat wilde. ,,We begonnen als een gek te schieten op alles wat boven onze hoofden bewoog. Ik geloof niet dat iemand iets geraakt heeft, daar waren de wapens niet geschikt voor. Maar we deden tenminste iets.”
Cale zag hoe de USS Virginia en de USS Oklahoma werden geraakt door bommen en torpedo’s. En toen volgde de grote klap: bommen die neerkwamen op USS Arizona brachten de 1000 ton ammunitie aan boord tot ontploffing. Een klap die iedereen die tijdens de aanslag in de buurt van Honolulu was nooit meer zou vergeten. In een bliksemaanval die nog geen twee uur duurde, verwoestte Japan 21 schepen en 170 vliegtuigen. 2402 Amerikanen waren dood, nog eens 1400 raakten gewond.
,,In mijn shorts en T-shirt ben ik het water ingesprongen”, zegt Cale. Een foto uit begin jaren veertig toont Cale als een iel mannetje in een smetteloos wit matrozenpak. Toch had hij de energie om de volgende vier uur in het water van Pearl Harbor door te brengen. Het iele mannetje bracht 46 mannen aan land; hij moest ervoor onder brandend water door zwemmen. De meeste waren dood, anderen gewond en zwaar verbrand. Een handjevol was zo beduusd dat ze zichzelf niet meer in veiligheid konden brengen.
,,Na die vier uur was ik moe. Ik liep naar mijn meerdere en zei dat ik naar huis ging om te slapen.” Cale zwaait met zijn nog altijd magere hand, zoals hij dat zeventig jaar geleden ook deed. ,,Maar mijn officier zei ‘nee, je wordt voor de krijgsraad gebracht omdat je hebt ingebroken in het wapendepot’.”
Cale is nu bijna 90 en kan met gevoel voor humor navertellen dat die schokkende mededeling later met een sisser is afgelopen. ,,Ik kreeg als beloning voor mijn moed een pakje sigaretten. Denk dat de marine me aan het roken wilde hebben.”
Na de aanslag verruilde Cale de marine-apotheek voor een ander baantje: hij moest lichamen uit de gezonken USS Arizona bergen. Wat hij in de boeg van het zwaarst getroffen slagschip aantrof, was verschrikkelijk. Cale vertelt het uit herinnering; de dagboeken die hij van die tijd bijhield zijn door de marine in beslag genomen en vernietigd. ,,Verkoolde lijken die waren versmolten met de trap, ik denk dat ze probeerden weg te komen. Lichamen die door de kracht van de explosie in stukjes uiteen waren gevallen of geen hoofd meer hadden. Hoopjes as. Lijken waar de vissen al van hadden gesnoept.”
De marineleiding besefte na zes weken dat de berging onbegonnen werk was. Besloten werd de USS Arizona het zeemansgraf te laten voor de 1177 omgekomen matrozen die er nog in zaten, waaronder 15 vaders en zonen en 23 broers. En daar liggen ze nog altijd, op een paar meter onder water. Vanuit de lucht zijn de contouren van het slagschip nog zichtbaar. Haaks erop staat het witte monument dat in 1962 voor de slachtoffers werd opgericht. Rond het Arizona Memorial heeft het water alle kleuren van de regenboog. Iedere dag komt een klein beetje olie aan de oppervlakte; het fenomeen wordt ‘tranen van de doden’ genoemd.
Cale ging van de marine naar de landmacht en diende in Korea en Vietnam, langer dan welke Amerikaan dan ook. Toen hij in 1974 terugkeerde naar Hawaii, waar zijn vrouw vandaan komt, ging hij voor het eerst naar het monument om zijn medeleven te betuigen. ,,Ik zag daar al die namen op die witte marmeren plaat en besefte toen pas hoeveel mensen waren omgekomen. En hoe weinig ik er maar uit heb weten te krijgen. Toen ging ik er even op de grond zitten en liet ik een paar tranen. Dat was het.”
Op de kade, bij het Pearl Harbor-bezoekerscentrum kijkt Sterling Cale ongeveer drie keer per week naar het water waar hij zeventig jaar geleden tientallen doden uit haalde. Het doet hem niks meer. ,,Werkelijk niet. Ik heb het verhaal honderden keren verteld, ik heb het verwerkt.”
Samen met andere overlevenden is hij sommige ochtenden bij het bezoekerscentrum aanwezig, herkenbaar aan een groen gekleurd Aloha-shirt en een militaire veldmuts waarop met zwart garen ‘Pearl Harbor Survivors’ is geborduurd. Ze hebben er hun militaire onderscheidingen op gespeld. Soms spreken ze via een videoverbinding met scholieren uit heel Amerika, maar meestal zitten ze achter een tafel, als filmsterren, en delen handtekeningen uit. Ze delen A4-tjes met hun levensverhaal uit, met reumatoïde handen dragen ze het op aan degene die er om vraagt. Voor Sue uit Michigan, voor Bill uit Californië of voor de vader van Barbara uit Texas. Bezoekers drukken een breekbare hand en spreken dank uit voor hun inzet voor de VS. Achter hen staan een wandelstok, een looprek en een scootmobiel. De heren zijn oud, met ogen die staar verraden en een huid bedekt met levervlekken. Maar de tijd heeft niet alle overlevenden ongevoelig gemaakt voor de tafereel dat zich zeventig jaar geleden afspeelde.
Herb Weatherwax (94) krijgt nog altijd tranen in zijn ogen als zijn ogen richting de USS Arizona kijken. ,,Zelfs al zou ik het willen, ik kan het niet vergeten. Voor mij is het alsof het gisteren is gebeurd. Al die jonge mannen… In één klap dood. En destijds besefte ik niet eens om hoeveel mannen het ging.” Op 7 december 1941 zat Weatherwax in het leger. Hij was thuis en stond klaar om naar de kerk te staan toen hij de Japanse vliegtuigen zag. Naar de kerk ging hij die dag niet meer. Net zoals Bob Kinzler (91) die dag zijn ontbijt nooit heeft opgegeten. In plaats van eieren met spek stonden dikke, zwarte rook en oranje vlammen op het menu.
Beide kregen het bevel direct naar Schofield Barracks te gaan, waar ze gelegerd waren. Onderweg kwamen ze langs Pearl Harbor. De anders zo glinsterende baai zag zwart van de rook met in het midden de USS Arizona verzwolgen in vlammen. In de door militaire wetten ingestelde verduistering die op de aanslag volgde, was de brandende Arizona het enige dat vier dagen lang licht bleef geven.
Kinzler en Weatherwax herinneren zich de angst en verwarring na de aanslag. ,,We vreesden dat de Jappen terug zouden komen. Maar dat deden ze niet”, zegt Kinzler. Weatherwax herinnert zich dat zijn collega’s van Japanse afkomst, een derde van zijn eenheid, plots verdwenen. ,,Zelfs als je een Japans klinkende naam had, was je weg. Zo ging dat toen.” Voor Weatherwax is Pearl Harbor de locatie van dubbele tragedie. Zijn vader kwam in 1917 bij een explosie in de droogdok bij Pearl Harbor om te leven. Toch keerden hij en meerdere overlevenden terug naar de eilandstaat, na korte of langere perioden elders in de VS te hebben gewoond. Het is alsof Pearl Harbor een onzichtbare aantrekkingskracht uitoefent.
Kinzler noemt het belangrijk om het verhaal te vertellen aan andere generaties. ,,Geschiedenis is belangrijk.” Daarom draagt hij al 26 jaar, drie keer per week, zijn levensverhaal op aan de man of vrouw die voor hem staat en maakt een praatje. ,,Als ik geld had gekregen voor iedere ‘Jim’, was ik rijk geweest”, grapt hij tegen de zoveelste Jim van deze ochtend.
Sterling Cale is zakelijker. Voor hij rond 11 uur vertrekt – de ochtend trekt een zware wissel op de senioren, ze snakken dan naar een middagdutje – zegt hij wat volgens hem de belangrijkste les is van Pearl Harbor. ,,Wees voorbereid”, zegt hij het motto van de scouting na. ,,Dan gebeurt zoiets nooit meer.”

KADER 1:
Verrassingsaanval?
Hoe Japan er in slaagde een verrassingsaanval uit te voeren op de gehele Amerikaanse vloot in de Stille Oceaan, is nog altijd een raadsel. De Amerikanen, die zich tot dan toe afzijdig hielden van de Tweede Wereldoorlog, waren zich ervan bewust dat Pearl Harbor een mogelijk doelwit kon zijn. Op een berg aan de noordkust van het eiland Oahu waren eind november, rond Thanksgiving, radars geïnstalleerd. De mannen die de beelden bekeken, hadden nauwelijks training gehad. Toch zagen ze de ochtend van 7 december puntjes op hun scherm. Gealarmeerd belden ze dat door naar Pearl Harbor, maar daar werd gezegd dat het om de eigen B-17 vliegtuigen ging, die terugkwamen uit Californië. Een cruciale fout. Maar waarom waren alle vliegtuigen zo open en bloot opgesteld en waren ze allemaal volgetankt? Daardoor hadden Japanse bommen maximale impact. Na de aanval gingen geruchten dat president Franklin D. Roosevelt, die almaar beweerde dat het om een ‘niet geprovoceerde’ aanval ging, de aanval misschien wel had uitgelokt. Zo had hij immers een goed excuus om zich in de Europese oorlog te mengen. Na de oorlog ontpopte de VS zich tot onbetwiste supermacht, zowel militair als economisch.

KADER 2:
Bijgezet in de USS Arizona
De militairen die de aanval op de USS Arizona overleefden, of die ten tijde van het bombardement niet aan boord waren, kunnen na het overlijden bijgezet worden in het slagschip. Tot nu toe hebben 33 mannen van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Tijdens een plechtige ceremonie brengen duikers een urn met as naar een opening in de USS Arizona, om die vervolgens naar binnen te laten glijden. Op 7 december van dit jaar, als wordt stilgestaan bij de 70-jarige herdenking van de aanslagen, zal Vernon Olsen, worden bijgezet. Hij overleed in april op 91-jarige leeftijd. Van de mannen die de aanslag op de USS Arizona overleefden, zijn er nog ongeveer twintig in leven. Te weinig voor de vereniging van Arizona-overlevenden, die zich in december opheft.

BIJ GOOGLE NEEM JE THUIS MEE NAAR HET WERK

Google is in een paar jaar tijd uitgegroeid van simpele zoekmachine tot een multimediaal internetbedrijf met een miljardenomzet. Maar de werksfeer is er net zoals in het begin.

(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
MOUNTAIN VIEW (GPD) – ,,Waar is Anna?”, wil collega Maggie weten. Haar kantoor, met trendy sta-bureau -naar verluidt goed voor je rug, is leeg. ,,Anna zit in de zitzak”, antwoordt een andere collega. Het is geen grap. Om de hoek zit Anna Fraser, met haar MacBook Air op schoot, in een blauwe zitzak te bellen. In de lobby van een ander pand verenigt Orla Rose Belserene met eenzelfde hippe laptop in een zwarte elektrische massagestoel het nuttige met het aangename. ,,Het is heerlijk om tijdens het werk te worden gemasseerd.”
Het kan allemaal bij Google. Sterker: het is de normaalste zaak van de wereld. Of je in je pauze nou wil bowlen, poolen, beachvolleyballen, zwemmen of PacMan spelen: het kan allemaal. Ondertussen mag je hond naast je bureau liggen en kun je ook even een wasje draaien. Bij Google neem je je werk niet mee naar huis, maar neem je thuis mee naar je werk.
Drie keer per dag kunnen Googlers kiezen tussen voedzame en vooral lekkere maaltijden in bedrijfsrestaurant Charlie’s, vernoemd naar de chef-kok die het oprichtte. Japans, Indiaas, Mexicaans, Italiaans, hamburgers met friet. Je kunt het zo gek niet bedenken, of de uiterst vriendelijke kantinemedewerkers scheppen het op je bord. Allemaal biologisch en als het even kan ook nog met lokaal verbouwde groenten bereid. En alsof dat nog niet genoeg is, is het ook nog eens gratis. Net als de snacks en drankjes die in de ‘microkeukens’ op iedere afdeling zijn te vinden. Een Google mag nooit verder dan 75 meter weg zijn van voedsel.
Toen Larry Page en Sergey Brin in 1998 Google oprichtten, stond voor hen vast dat het geen standaardbedrijf moest worden. Nee, zij zouden het helemaal anders doen. Creativiteit wordt niet gestimuleerd door grijze en steriele kantoortuinen. Er moest kleur zijn en ruimte om te ontspannen. En alle ‘dress codes’ van grote bedrijven (jasje-dasje en mantelpak) gingen het raam uit. Iedereen trok maar gewoon aan waar hij of zij zich prettig in zou voelen.
Hoewel Google in de afgelopen dertien jaar van tweemanszaak naar een wereldwijd opererend bedrijf met 31 duizend medewerkers is gegroeid, is dat hetzelfde gebleven. Veel mannelijke Googlers hebben op deze zonnige najaarsdag een Google-T-shirt aan, te koop in een speciale personeelswinkel. Vrouwen wandelen rond op teenslippers. Niks ‘meneer’ en ‘mevrouw’, maar iedereen wordt bij de voornaam genoemd. Hiërarchie is er nauwelijks. Iedere vrijdagmiddag kunnen ideeën en voorstellen gewisseld worden met oprichters Larry en Sergey, die door hun personeel ‘visionairs’ worden genoemd en als helden worden vereerd.
Het hoofdkantoor van Google in Mountain View – al noemen ze het zelf liever een ‘campus’ of Googleplex – beslaat volgens de meest recente telling 39 panden en veel daarvan bieden uitzicht op de bergen waar het plaatsje in de Silicon Valley naar is vernoemd. Personeel pendelt op-en-neer tussen de gebouwen op Segways in de kleuren van het Google-logo. De gebouwen lijken aan de buitenkant op een standaard kantoorpand. Maar het interieur is anders. Op de receptie staan vrolijk gekleurde lavalampen, kantoormuren hangen vol spreuken, gekleurde post-it’s en foto’s. Er zijn schommelbanken en hangmatten. Iedere afdeling heeft een slaapkamer, waar personeel een dutje kan doen. Eén gebouw heeft zelfs een glimmend zilverkleurige glijbaan om van de eerste verdieping naar de begane grond te komen. De glijbaan wordt weliswaar nauwelijks gebruikt, maar het tekent de speelsheid: hier wordt creativiteit gestimuleerd.
Bijna tien jaar geleden hoorde Fred Vallaeys voor het eerst over ‘iets dat Google heette’. ,,Medewerkers zaten op gekleurde skippyballen, kregen gratis maaltijden van de voormalig kok van Mockband Grateful Dead en twee keer per week speelden de oprichters hockey op rolschaatsen met hun personeel. Dat sprak zo tot mijn verbeelding, dat ik daar wel wilde werken.” En de geboren Belg Fred sprak Nederlands, er daar waren ze bij Google naar op zoek.
Toch duurde het nog drie maanden en twaalf sollicitatiegesprekken voordat Fred uiteindelijk werd aangenomen. Google wil namelijk zeker weten dat zijn medewerkers breed inzetbaar zijn en het juiste percentage ‘googliness’ hebben. De sollicitatieprocedure gaat sindsdien sneller, zegt Stephanie Chenevert, die bij personeelszaken werkt. Of, in het Google-jargon: PeopleOps. Maar het is niet minder streng. ,,We willen weten of onze sollicitanten bereid zijn om de mouwen op te stropen en problemen aan te pakken. Ze moeten ondanks hun intelligentie en talent ook bescheiden zijn. Initiatief nemen is niet alleen toegestaan, het wordt van je verwacht.”
Google wil ook graag dat medewerkers meer zijn dan alleen slim. Vrijwilligerswerk, het steunen van een goed doel of een bijzondere hobby (van salsadansen tot zeilen en ijshockey) wordt gestimuleerd. Stephanie raakte dankzij Google zelf geïnspireerd om te trainen voor triatlons. ,,Ik weet dat het heel pretentieus klinkt, maar dankzij Google ben ik een beter mens.”
‘Googli’ zijn betekent voor iedereen iets anders, blijkt na een rondgang langs een paar personeelsleden. Voor de Nederlandse Googler Wouter Vink is het een goede balans tussen werk en privéleven. ,,Vroeger waren mijn uren heel wisselend: begon ik soms pas om 11 uur en ging ik tot diep in de avond door. Nu ik twee kinderen heb, neem ik iedere dag de shuttle van 17.30 uur naar huis om met ze te eten. Dat kan gewoon.”
Alexey Shelestenko is een jaar geleden van het kantoor in Moskou naar Mountain View gehaald. Hij somt op wat ‘Googli’ voor hem betekent: ,,Vriendelijkheid, effectiviteit, creativiteit, milieuvriendelijkheid.” Eren Katarli uit Turkije vindt het ‘Googli’ om niet bang te zijn je plannen of ideeën te benoemen. ,,Het is al vaak voorgekomen dat Google ideeën van personeel heeft omarmd en hen de mogelijkheid heeft gegeven die ook uit te werken.”
Want bén je uiteindelijk binnen bij de internetgigant, dan doet Google er ook alles aan om je te vertroetelen. Op Googleplex staat een imposant wagenpark met hybride en elektrische auto’s die 24 uur per dag, 7 dagen per week ter beschikking staan voor de medewerkers. Yaron Singer trekt net de stekker van een zwarte Chevrolet Volt uit het oplaadstation voor een afspraak bij de naburige Stanford-universiteit waar Google veel van zijn medewerkers vandaan haalt. Maar Eren gebruikte de auto ook al eens om concertkaartjes te kopen, ook dat mag. En als Googlers de laatste shuttlebus naar huis missen – Google chartert bussen die naar plaatsen in een cirkel van twee uur rijden rond Mountain View – dan pakken ze één van de auto’s.
Fred heeft uiteindelijk maar één keer op een skippybal gezeten en gewerkt. ,,Best oncomfortabel”, lacht hij. Maar de campussfeer, een soort van verlengde studietijd, spreekt hem nog altijd erg aan. ,,Work hard, play hard.” Hoewel niemand controleert hoeveel uur iemand echt aan het werk is, maken de Googlers geen misbruik van de vrijheden die het bedijf hen biedt. Daar wordt ook in de sollicitatieprocedure op gescreend. ,,Heb je echt structuur nodig, dan moet je niet bij Google gaan werken”, weet Stephanie van personeelszaken. ,,Iedereen die bij Google werkt, is een ‘over-achiever'”, zegt Eren. ,,We willen veel te graag presteren om afgeleid te worden door een bowlingbaan of door gratis sapjes.” Maar de bijzondere behandeling van personeel zorgt er wel voor dat er de verloop laag is. Het verwennen van personeel gaat bij Google dan ook zo ver dat ze zelfs op het toilet op aangenaam verwarmde wc-brillen kunnen plaatsnemen. Indien gewenst kan er ook nog worden gekozen voor een reiniging – voor óf achter – en wordt het gereinigde gebied ook nog eens droog geblazen. Dan is het ook niet zo gek dat Google per jaar twee miljoen sollicitatiebrieven ontvangt.

WAT IS GOOGLE?
Google is op de eerste plaats de populairste zoekmachine op internet. Tik een term in en vind waarnaar je op zoek bent. Maar Google is inmiddels meer dan dat: kluistert miljoenen aan het scherm met YouTube, biedt gratis e-mail aan met Gmail en weblogs met Blogger, ontwikkelt Android-software voor slimme mobiele telefoons, bracht de wereld in kaart met Google Maps en bedacht sociaal netwerk Google.

HOE VERDIENT GOOGLE GELD?
Al gebruiken miljarden mensen je zoekmachine om dingen op internet te vinden, daarmee ben je nog geen rendabel bedrijf. Hoewel de oprichters aanvankelijk niks wilden weten van advertenties, is dat wel hoe Google geld verdient. Maar niet door iemand die ‘bloemen’ googelt te confronteren met reclame voor Ford of Heineken, nee, Google AdWords spitst de reclame toe op de zoektermen. Tik bijvoorbeeld ‘custom T-shirt’ in. Dan is Zazzle.com één van de gesponsorde links. De webshop die wereldwijd ontwerpen afstemt op klanten, zag de omzet enorm groeien door AdWords. Met hoeveel precies, wil directeur marketing Jason Kang niet zeggen. Zazzle Nederland, nu een jaar in de lucht, ontdekte door Google dat Nederlanders op Engelstalige zoektermen zoeken. ,,’Funny T-shirts’ bijvoorbeeld. Daar hebben wij onze advertenties op aangepast”, zegt Leontien Schoordijk, verantwoordelijk voor de Nederlandstalige markt. Adverteren op deze manier is gratis, totdat een internetter klikt op de link die hij op zijn computerscherm ziet. Dan gaat de adverteerder betalen, totdat het vooraf ingestelde maximum voor die dag bereikt is. Fred Vallaeys is bij Google verantwoordelijk voor deze manier van adverteren. Op zijn visitekaartje staat AdWords Evangelist. Hij predikt de Google-boodschap in zaaltjes door het hele land om bedrijven te ‘bekeren’. ,,Van de bedrijven in de VS heeft de helft geen website, 26 procent is helemaal niet te vinden via internet. Terwijl 97 procent van de consumenten het internet wel gebruikt om een product te vinden. Dan ben je een dief van je eigen portemonnee als je daar niks mee doet.” Nederlandse hotelboekingssite Booking.com is de grootste klant van Google Adwords.

DE REPUBLIKEINSE STOELENDANS

De Amerikaanse presidentsverkiezingen worden zondag over een jaar gehouden, maar de campagne om uit te maken wie de Republikeinse uitdager van Barack Obama wordt, is al maanden in volle gang.

(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
NEW YORK (GPD) – Om maar meteen met de deur in huis te vallen: zo spannend als tijdens de voorverkiezingen van 2008 wordt het nooit meer. Toen namen bij de Democraten giganten Barack Obama en Hillary Clinton het tegen elkaar op en die waren aan elkaar gewaagd. Bij de Republikeinen zal het volgend jaar niet tot een dergelijke strijd komen. Met nog een jaar te gaan tot de verkiezingen, ontbreken de titanen.
De verkiezingen kunnen dan wel pas over een jaar worden gehouden, de Republikeinse kandidaten gingen al negen keer met elkaar in debat – de eerste was al in mei – en Henry Brady, hoofd van de faculteit openbaar bestuur aan de prestigieuze Berkeley universiteit in Noord-Californië, bestudeerde ze allemaal. Het leerde hem veel over de kandidaten en de interesse die zij bij de media en kiezers opwekken.
Zo zag hij dat er telkens weer een nieuw snoepje van de week was. Politicoloog Brady noemt dat ‘een merkwaardige stoelendans’. ,,Ik ben verbaasd over de snelheid waarmee zo vroeg in de race de aandacht al verlegd wordt van de ene naar de andere kandidaat.”
Maar de laatste weken heet het ‘snoepje’ Herman Cain. De zwarte kandidaat heeft niet meer bestuurlijke ervaring dan het leiden van een pizzabedrijf, maar dat lijkt nu juist hetgene te zijn dat veel Republikeinen aanspreekt. Hij kwam met zijn 9-9-9-plan, 9 procent inkomensbelasting, omzetbelasting en btw.
Het werd geridiculiseerd, maar in de peilingen deed Cain het steeds beter. In Iowa, de staat waarin de kandidaten op 3 januari als eerste de krachten meten, gaat hij zelfs aan kop. Cain is anders, fris, geen standaard politicus. Maar met in de belangstelling staan heeft hij geen ervaring.
Dat werd afgelopen week pijnlijk duidelijk, toen politiek blad Politico openbaarde dat Cain eind jaren negentig als baas van de Amerikaanse restaurantbond twee vrouwen seksueel zou hebben geïntimideerd. Eén van hen zou volgens de New York Times zelfs een jaarsalaris als schikking hebben meegekregen.
Terwijl komieken grappen dat Cain nu pas echt geschikt is voor het presidentschap, ging de kandidaat zelf in het defensief. Nadat de expliciete ontkenning door gevonden bewijzen onhoudbaar werd, volgden uitvluchten en smoesjes. En dat zou de stijging in de peilingen wel eens tot een abrupt einde kunnen brengen.
Voor Cain was het Rick Perry die tot snoepje van de week werd uitgeroepen. De gouverneur van Texas doet het ook goed bij de conservatieve Tea Party. Verslaggevers rukten massaal uit naar Texas om op zoek te gaan naar Perry’s ‘roots’. Het gouverneurschap van Texas had met George W. Bush immers al eerder een president voortgebracht. Bovendien doet Perry het goed in Texas en kan hij met zijn verdiensten trots de boer op. En als een regisseur iemand mocht casten voor de rol van president, koos hij Perry. Hij komt immers sterk en machtig over.
Maar bij de debatten bleef er niks over van zijn presidentieel statuur. Hij leek in de leer te zijn geweest bij Job Cohen: hij hakkelde en kwam niet uit zijn woorden. Perry kreeg zoveel kritiek, dat hij twijfelt of hij nog aan debatten mee moet doen. Zijn campagneteam probeerde de schade te beperken door te zeggen dat Perry ‘geen prater is, maar een doener’.
Afgelopen week sprak Perry in New Hampshire. Politicoloog Brady, die aanvankelijk hoge verwachtingen had van Perry, keek naar de televisie en dacht: ,,Jeetje, het gaat helemaal mis.” Perry leek dronken. ,,Het was meer een komische act dan een praatje van een serieuze presidentskandidaat.”
Het bewees voor Brady eens te meer dat er maar één man is die kans maakt op de Republikeinse nominatie: Mitt Romney. De oud-gouverneur van Massachusetts deed al eerder een gooi naar het presidentschap, maar dat mislukte. Nu ziet het er voor hem gunstiger uit. ,,Dat komt eigenlijk alleen omdat er geen betere kandidaat is”, zegt Brady.
Terwijl Amerikanen juist zo houden van een strijd tussen drie personen: de favoriet, de uitdager en een ‘vreemde eend in de bijt’. Volgens Brady zal Romney straks de favoriet zijn, maar zijn de andere plekken nog te vergeven. Hij ziet Cain wel in de rol van uitdager mits het huidige schandaal hem niet de kop kost. Perry of Michele Bachmann, een andere Tea Party-kandidaat en de enige vrouw, zouden dan stuivertje wisselen om de plek als ‘vreemde eend in de bijt’.
Het is een publiek geheim dat de Grand Old Party (GOP) niet heel blij is met Romney en tot een paar weken geleden nog actief andere, betere kandidaten probeerde te ronselen zoals gouverneurs Chris Christie (New Jersey) en Mitch Daniels (Indiana). Zij bedankten voor de eer.
Hoewel Romney niet wordt omarmd door de Republikeinse partij is hij volgen Brady wel heel verkiesbaar. Hij is namelijk de enige kandidaat die ook de onafhankelijke kiezer, die zich niet heeft geregistreerd als Republikein of Democraat, aanspreekt. ,,En die onafhankelijke kiezers zijn nodig om tot president gekozen te worden.” Het enige wat Romney moet doen is geen fouten maken. ,,Als hij zichzelf niet in de voet schiet, dan is het een gelopen race.”

DE KANDIDATEN
– Mitt Romney (64).
Is oud-gouverneur van Massachussets.
Bijzonderheden: Kreeg veel kritiek op het systeem voor universele gezondheidszorg dat hij in zijn staat ontwikkelde dat erg lijkt op de door de Republikeinen verguisde hervormingsplannen van Obama.
Plus: Heeft de beste papieren omdat hij de onafhankelijke kiezers aanspreekt
Min: Is niet bijzonder geliefd binnen zijn partij.

– Rick Perry (61).
Is gouverneur van Texas.
Bijzonderheden: Zat in het Texaanse parlement als Democraat, werkte voor de campagne van Al Gore, maar stapte in 1989 over naar de Republikeinen.
Plus: Heeft als gouverneur een goede bestuurlijke basis voor het presidentschap.
Min: Komt niet uit de verf in de debatten.

– Herman Cain (65).
Was oud-directeur van Godfather’s Pizza.
Bijzonderheden: Kwam meermaals onder vuur te liggen. Meende eerst dat abortus een persoonlijke keus is die moet worden overgelaten aan vrouwen, maar na kritiek zei hij mordicus tegen abortus te zijn.
Plus: Spreekt klare taal, is het Republikeinse antwoord op Obama.
Min: Heeft geen enkele politieke ervaring.

– Michele Bachmann (55).
Is congreslid uit Minnesota en juriste.
Bijzonderheden: Zegt keer op keer 28 kinderen (vijf biologische, 23 pleegkinderen) te hebben.
Plus: Spreekt de religieus conservatieven aan.
Min: Gematigde Republikeinen moeten niks van haar hebben.

– Jon Hunstman (51).
Was Obama’s ambassadeur in China en gouverneur van Utah.
Bijzonderheden: is mormoon, verre familie van Mitt Romney, reist altijd economy class en draagt zijn eigen tassen.
Plus: Spreekt als gematigde kandidaat ook het politieke midden aan.
Min: Kampt met het pro-Obama-imago en is vrij onzichtbaar.

– Rick Santorum (53).
Is senator namens de staat Pennsylvania en jurist.
Bijzonderheden: Heeft een ‘google-probleem’: tik zijn achternaam in en zie hoe die ook in verband wordt gebracht met anale seks.
Plus: Zijn politieke ideeën spreken conservatieven aan.
Min: is saai.

– Ron Paul (76).
Is afgevaardigde uit Texas en arts.
Bijzonderheden: Deze nestor deed twee keer eerder een gooi naar het presidentschap.
Plus: Zegt wat hij wil.
Min: Zegt wat hij wil.

– Newt Gingrich (68).
Is oud-voorzitter van het Huis van Afgevaardigden en historicus.
Bijzonderheden: Kreeg als enige voorzitter van het Huis van Afgevaardigden een berisping voor een schenden van de eigen regels.
Plus: Hielp de Republikeinen in 1994 aan een enorme overwinning bij de congresverkiezingen door het door hem geschreven Contract with America.
Min: Zegt katholieke conservatief te zijn, maar is ondertussen al bezig aan zijn derde (en erg jonge) vrouw; is al sinds 1999 uit de actieve politiek.

DE WEG NAAR 6 NOVEMBER 2012
Zeker is dat president Barack Obama namens de Democraten kandidaat zal zijn voor de presidentsverkiezingen. De Republikeinen moeten dat de komende maanden nog uitmaken. Dat gebeurt tijdens voorverkiezingen (primary) en partijbijeenkomsten (caucus). Over ‘primary season’ was veel gedoe want staat na staat schoof de voorverkiezing naar voren waardoor even gevreesd werd dat het seizoen al in december zou beginnen. Dat gevaar is afgewend (niemand wil tijdens de feestdagen campagnevoeren); het zwaartepunt van de strijd ligt nu in januari en februari. Tijdens de voorverkiezingen proberen kandidaten zoveel mogelijk afgevaardigden (delegates) bij elkaar te sprokkelen. Die mogen op de Republikeinse Nationale Conventie stemmen, maar zij doen dat aan de hand van het stemresultaat in hun staat. Stel dat Herman Cain wint in Iowa, dan moeten alle afgevaardigden uit Iowa tijdens de conventie op Cain stemmen. De eerste vier tot acht weken zijn cruciaal, omdat dan duidelijk wordt welke kandidaten écht kans maken op de Republikeinse nominatie. In of na de eerste twee maanden van 2012 zullen kansloze kandidaten afhaken. Vooral 3 maart is belangrijk: dan is het ‘Super Tuesday’, de dag waarop meerdere staten hun voorverkiezingen houden. Dit jaar is deze dinsdag niet zo ‘super’, want er gaan maar negen staten naar de stembus. In 2008 waren dat er nog 24.

* 3 januari 2012: De eerste voorverkiezing in Iowa. Die staat kiest de kandidaat tijdens een partijbijeenkomst (de zogeheten caucus),
* 10 januari 2012: New Hampshire gaat naar de stembus,
* 21 januari 2012: Voorverkiezingen in South Carolina,
* 28 januari 2012: Florida houdt de primary,
* 4 februari 2012: Caucus in Nevada,
* 6 maart 2012: tijdens ‘Super Tuesday’ houden negen staten hun voorverkiezingen,
* 27-30 augustus 2012: De Republikeinse Nationale Conventie wordt gehouden in Tampa, Florida. Hier wordt de kandidaat officieel vooruitgeschoven als de kandidaat voor de Republikeinen,
* 3-6 september 2012: De Democratische Nationale Conventie wordt gehouden in Charlotte, North Carolina. De partij zal daar formeel de kandidatuur van Obama bekrachtigen,
* 6 november 2012: Voor de 56ste keer kiezen Amerikanen hun president.

ARMER DAN ALLEN BESTAAT NIET

Nog nooit was de Verenigde Staten – het ‘rijkste land ter wereld’ – armer dan nu. En in arm Amerika is er geen plek armer dan Allen in South Dakota.
(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
ALLEN (GPD) – Niemand heeft de moeite genomen de weg naar Allen te asfalteren. Auto’s uit het dorp in South Dakota zijn herkenbaar aan een dikke laag stof als het droog is en een dikke laag modder als het heeft geregend. En in de meeste voorruiten zit een een ster die zo groot is dat Carglass ’m onmogelijk nog kan repareren. Soms dringt de rottende lucht van ‘roadkill’ de auto binnen. En de term ‘huis’ is te veel eer voor de krakkemikkige hutjes die langs de onverharde Allen Road staan.
Het klinkt niet als een fijne plek om te wonen. En dat is het ook niet. Allen, op de rand van het Pine Ridge indianenreservaat van de Oglala Lakota Sioux, weggestopt achter de schoonheid van Badlands National Park in South Dakota, is de armste plaats in de Verenigde Staten.
De armoede van Allen is pijnlijk zichtbaar. Niet alleen aan de slecht onderhouden huisjes en auto’s die twintig jaar geleden al antiek waren, maar vooral als je naar de gebitten van de inwoners kijkt. John Whirlwind Horse, die zes dagen per week het postkantoor draaiende houdt, mist de helft van zijn bovengebit. De tanden van Justin Poor Bear (what’s in a name) gaan schuil onder een dikke laag tandplak. Dezelfde genen die jonge vrouwen in Allen tienermeisjes laten lijken, hebben zich tegen Martha Dubray gekeerd. Ze is 67 – stokoud naar de maatstaven van Allen – maar ziet er dankzij een huid die op gelooid leer lijkt nog eens decennia ouder uit. Ze heeft geen tanden meer. En ook geen kunstgebit. Maar veel erger vindt ze het dat ze deze maand niet kan koken en dat het ze het zonder verwarming moet stellen. Toen van haar uitkering van 416 dollar (303 euro) de huur van 150 dollar (109 euro) en alle rekeningen waren betaald, had ze geen geld meer over om de propaantank bij haar huis te laten vullen.
Vorige week maakte het Amerikaanse bureau voor de statistiek de meest recente armoedecijfers bekend. In 2010 leefde 15,1 procent van de Amerikaanse bevolking onder de armoedegrens, die voor een gezin met twee kinderen is vastgesteld op een jaarinkomen van 22.350 dollar (16.250 euro). Dat klinkt erger als je hoort hoeveel mensen dat zijn: 46,2 miljoen. Dat is bijna drie keer het aantal inwoners van Nederland. Miljoenen Amerikanen zijn afhankelijk van bijstandcheques en voedselbonnen. En de werkloosheid neemt alleen maar toe, waardoor de armoede nijpender wordt. Het is een vicieuze cirkel.
Maar nergens is de armoede erger dan in Allen. Jaar in, jaar uit komt dit plaatsje met 400 inwoners als allerarmste uit de bus. Een paar deprimerende statistieken: bijna iedereen is hier werkloos, de overgrote meerderheid lijdt door slechte eetgewoonten aan suikerziekte, het zelfmoordcijfer is het hoogste van de staat, de gemiddelde man wordt er niet ouder dan 40 en meer dan 96 procent leeft ver onder de armoedegrens: hier moeten ze met gemiddeld 4000 dollar (2900 euro) per jaar rondkomen.
En dat lukt dus niet, weet Marla Flood. Ooit droomde ze bescheiden dromen over doorleren en een baan als secretaresse. Nu is ze 21 – al kan ze met gemak doorgaan voor 12 – is ze alleenstaande moeder en heeft ze haar middelbare school niet eens afgemaakt. Haar vader ging onverwachts dood en toen zag Flood het nut van leren niet meer in. En banen zijn er niet in Allen. Dus is ze nu, zoals bijna al haar dorpsgenoten, afhankelijk van een uitkering. Om haar 342 dollar (249 euro) per maand te krijgen, kookt ze iedere dag in het gemeenschapscentrum van Allen maaltijden voor senioren als Martha Dubray. Een dagelijkse uitdaging, want Flood woont 7 kilometer buiten de dorpskern en vervoer heeft ze niet. Ze is afhankelijk van mensen die haar een lift geven of ze moet lopen. Maar ze móét, want komt ze niet, dan krijgt ze geen uitkering. En zonder dat geld kan ze niet voor de tweejarige Mariah (vernoemd naar de zangeres) zorgen.
Meisjes in Allen worden vroeg moeder. Niet alleen omdat seksuele voorlichting niet wordt gegeven op de scholen die op het reservaat staan, maar ook omdat ieder
kind meer geld oplevert. ,,Je wilt niet weten hoe vaak ik hier meisjes van 14, 15 op de stoel heb gehad die op mijn vraag wat hun doel was bloedserieus antwoorden: ‘Nog een kind! En nog één!’”, zegt Gayle Kocer, de burgemeester van Martin, 30 kilometer verderop, die daar programma’s voor jongeren en verslaafden leidt. ,,Die kinderen komen ook weer in een uitzichtloze situatie terecht – niet zelden worden ze weggehaald bij hun alcoholistische moeders – en zo wordt de situatie in Allen in stand gehouden.”
Justin Poor Bear ziet het met lede ogen aan. Hij is manager van de enige winkel in het dorp: de Allen Store. ,,Waarom geeft de regering geld aan Afrika terwijl wij het hier nog harder nodig hebben?” Van president Obama verwacht Poor Bear niks. ,,Al zijn beloften bleken loos. En denk je nu echt dat zijn nieuwe banenwet Allen zal helpen? Kom op zeg. Dat is in het verleden ook niet gelukt.”
Als tweede baan zorgt Poor Bear dat de leerlingen op de American Horse-school niet spijbelen. ,,Ze dromen van een carrière als basketbalspeler bij de Tar Heels of als footballspeler bij de Blue Devils. Maar de scouts van die universiteitsteams komen niet naarAllen. Niemand durft hier naartoe te komen. Ze denken dat het hier gevaarlijk is, met al die criminaliteit en drugs- en alcoholmisbruik.”
Iedere 1ste en 15de van de maand, nadat de bijstandscheques in de postbussen van het postkantoor van Allen zijn gestopt, gaan de meeste mensen hiermee linea recta naar de slijterij 15 kilometer verderop. Alcohol kan op het reservaat dan wel verboden zijn, de inwoners van Allen laten zich hun drank niet ontnemen. Vrijwel iedereen heeft een strafblad en is óf verslaafd óf afgekickt.
,,Ze zijn zó afhankelijk van die cheques”, weet Kocer van het verslavingscentrum in Martin. ,,Zonder dat geld zouden ze verhongeren, daar ben ik van overtuigd. Maar binnen twee dagen is dat geld op. En dan hebben ze de rest van de maand niks meer.” Verslaafden komen sowieso niet in aanmerking voor een baan, want iedere werkgever eist dat sollicitanten met een drugstest aantonen dat ze ‘clean’ zijn. En drugs (vooral marihuana en een beetje cocaïne) en alcohol leiden weer tot huiselijk geweld en kindermisbruik.
Poor Bear (31) werd als jochie van vijf maanden door zijn grootmoeder weggehaald bij zijn ouders, die hem sloegen en sigarettenpeuken op hem uitdrukten. ,,Daar ben ik mijn oma nog iedere dag dankbaar voor.” Want hij mag dan ook op zijn 16de al voor het eerst vader zijn geworden, daarna deed hij zijn best om zich omhoog te werken. Met succes. De Allen Store mag dan niet veel voorstellen, de dorpswinkel loopt wel goed. ,,Ik wil een beter leven voor mijn kinderen. Dat wil toch iedere ouder?”
Ook Nicole Bear Hills probeert haar zes kinderen het goede voorbeeld te geven. Zij en haar man Quinten Red Bear behoren tot het handjevol gelukkigen dat een fulltime baan heeft. Zij leidt op het reservaat een programma tegen huiselijk geweld, hij werkt als cultuurdocent op de school. ,,Niet dat we daarmee boven de armoedegrens komen hoor”, zegt ze vanaf het trapje van haar huis waar ze samen met haar man, drie honden en zes kinderen (drie van haar, drie van hun beiden) woont. De kleinsten, gestoken in verwassen kinderkleren vol vlekken, lurken in de septemberzon aan een invrieswaterijsje. De ouderen zitten binnen bij de tv. ,,Een geluk: de satellietschotels zaten al aan het huis toen we er drie jaar geleden introkken”, zegt Red Bear. ,,Anders hadden we dat niet kunnen betalen.”
Voor luxe is geen geld, hier aan Allen Road. Maar geen haar op het hoofd van de familie dat denkt aan vertrekken. ,,Dit is toch thuis.”
Jonge moeder Marla Flood kent ook een leven buiten Allen. Ze vertrok als achttienjarige naar buurstaat Nebraska om er aan de lopende band te werken. Toen de fabriek naar Iowa verhuisde, verhuisde Flood mee. Ze vond het ‘awesome’ (geweldig) en haar ogen lichten op als ze erover praat. ,,Ik verdiende 15 dollar per uur en had mijn eigen appartement. Ik kon echt goed voor mezelf zorgen”, klinkt het trots vanuit de keuken van het troosteloze gemeenschapscentrum van Allen. Maar ja, toen raakte ze zwanger en verlangde ze terug naar haar familie. Weg eigen appartement: nu delen zij en haar dochtertje één van Allens houwtje-touwtje-huizen met twaalf anderen, onder wie haar moeder en zus.
Ooit hoopt ze alsnog haar middelbare school-diploma te halen en verder te leren, zodat ze ‘een echte baan’ kan krijgen. Liefst ver weg van Allen. Ze klinkt slim en vastberaden genoeg om het voor elkaar te krijgen. Maar de kans is groter dat ze op haar dertigste wakker wordt, Mariahs broertjes en zusjes ziet rondlopen en zich realiseert dat het geluk van haar kinderen minder belangrijk is dan de verleiding van alcohol. Zo gaat het immers al decennialang in Allen.

9/11 – IN TIEN JAAR VAN HELD NAAR SLACHTOFFER

Als één van de eersten stond hij op de puinhopen van Ground Zero. Nu is hij ziek. Net als agenten, ambulancepersoneel en brandweermannen die hun werk deden. Vakbondswerker John Devlin gaf zich vrijwillig op om te helpen. Hij ging van held naar slachtoffer, maar zijn kanker wordt niet door de overheid erkend. ,,Ik hielp omdat ik van mijn land hou, maar mijn land houdt blijkbaar niet van mij.”

(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
BRIGHTWATERS (GPD) – John Devlin was nooit ziek. Had niet eens een huisarts. Ging graag skiën op de pistes van Aspen, Colorado, deed aan vechtsport en speelde softbal. Hij had het eeuwige leven. Hád. Nu woont hij praktisch in het ziekenhuis. Volgens prognoses van zijn artsen had hij al een jaar dood moeten zijn.
Maar hier zit hij dan nog, thuis in Brightwaters op Long Island, op de bruine suède hoekbank van het type dat met de juiste beweging verandert in een ligstoel. Naast hem ligt Buster, een teckel die denkt dat hij een Dobermann is. Boven de bank herinnert een houten bordje met ‘gone skiing’ aan zijn vroegere hobby. Zijn dunne blonde haar is bijeengebonden in een staartje. Zijn voeten zitten in zwarte leren motorlaarzen met zilveren beslag. Op de inrit staat een pick-up truck met op de portieren de sticker ‘RS11’: Remember September 11th. De Ford is zo groot dat hij het gevoel geeft alsof je in een huis rondrijdt. Het zijn de weinige pleziertjes sinds Devlin (50) zijn leven begin 2009 compleet zag instorten. ,,Toen de dokter zei dat ik keelkanker had, wilde ik hem slaan.”
Voor wie hem niet kent, oogt hij gezond. Maar een paar jaar geleden was hij nog twintig kilo zwaarder en had hij bovenarmen waar zijn huidige exemplaren twee keer in zouden passen. Zijn stem verraadt zijn ziekte al voor Devlin er zelf iets over heeft kunnen vertellen. Na ‘ontelbare’ operaties, 33 bestralingen en acht chemokuren moest hij opnieuw leren praten. Zijn stem klinkt alsof het uit een computer komt. Soms grijpt hij midden in een zin naar een flesje water. Speeksel maakt hij niet meer aan, de klieren die dat deden zijn er niet meer. Af en toe loopt hij de woonkamer uit om zijn inhalator te gebruiken. Ook zijn longen zijn stuk. Eigenlijk moet Devlin aan de sondevoeding, want eten gaat lastig. Voortdurend komen er stukjes voedsel in zijn longen terecht die daar ontstekingen veroorzaken. Devlin vreest dat één zo’n longontsteking uiteindelijk zijn einde zal betekenen.
Spijt heeft hij niet. Zelfs met de kennis van nu zou hij naar Ground Zero zijn gegaan om te helpen. ,,Als patriot was dat mijn plicht. Maar als zoiets nog een keer gebeurt ben ik de eerste die het anderen ontraadt.” De overheid in Washington weigert Devlin en de honderden anderen die na maanden op Ground Zero ziek werden te compenseren. Devlin was één van de grote voorvechters van de Zadroga-wet – genoemd naar de NYPD-agent die stierf aan een longaandoening die hij opliep na 9/11 – die ervoor zorgt dat de helden die slachtoffer werden een vergoeding krijgen. Met succes. De wet werd ondanks Republikeinse tegenstand begin dit jaar aangenomen. Maar eind juli werd besloten dat kanker van de wet wordt uitgesloten. Een enorme klap voor Devlin.
Op 11 september 2001 zat hij in zijn auto toen hij hoorde dat er een vliegtuig in één van de Twin Towers was gevlogen. Thuis zag hij beide wolkenkrabbers instorten. Devlin, machinist van graafmachines, bulldozers en andere machinerie, dacht aan de duizenden mensen die gevangen zaten onder het puin en wilde helpen. Op woensdag 12 september ging hij voor het eerst naar Ground Zero. Ruim negen maanden werkte hij er twaalf uur per dag, zeven dagen per week. In totaal, zo becijfert hij, 3200 uur.
In het begin zocht hij naar lichamen. Aan de andere kant van de hekken stonden radeloze familieleden die hem constant foto’s van hun man, vrouw, dochter, zoon in de handen drukten. Devlin haalt ze als voorbeeld uit een plastic hoes. ,,Later volgden we de vliegen. Nog later zochten we alleen maar naar botten.” Maandenlang stopte Devlin lichaamsdelen in blauwe lijkenzaken. ,,Ik veegde ze op alsof het bladeren waren.” Hij zegt het emotieloos, maar het doet hem heus wel wat. ,,Ik heb als kind genoeg doden gezien. Mijn vader stierf aan mijn voeten aan een hartaanval. Maar dit was te veel. Eén nacht ben ik ingestort.” Aan de baai in de buurt van zijn huis zat hij minutenlang te huilen. Toen ging de knop om. ,,Mensen waren op zoek naar hun dierbaren. Ik kon daarbij helpen. Ik moest doorgaan.”
Het was als een laagjestaart, beschrijft Devlin. Het glazuur was het puin en stof. Daaronder lagen de lichamen. Met zijn graafmachine groef hij een brandweerauto vol met brandweermannen uit. Sommigen intact, sommigen in stukken. De volgende laag bestond uit botten. Ribbenkasten, bekkens, schedels en schoenen. Ontelbare schoenen. De basis van de taart bestond uit nog meer puin. Toen de ‘laagjestaart’ binnen een jaar opgeruimd was, kwam er groen en geel slijm uit de neus van Devlin. Hoesten, hoesten, hoesten. En hij had plots astma. ,,En de overheid maar zeggen dat de lucht schoon was… Maar ja, met astma kun je leven.”
Met een posttraumatische stress-stoornis leven bleek een stuk moeilijker. Als ze cijfers hadden uitgedeeld voor de test die Devlin moest invullen, was dat een 10 geweest. In dit geval geen rapportcijfer waar je trots op mag zijn. Zijn huwelijk liep in 2007 na ruim twintig jaar op de klippen. Hij vond nieuw geluk bij verpleegkundige Nancy Nyhuis. Als er nog wat van de posttraumatische stress over was, zegt Devlin, dan is het uitgeveegd door de kanker. In november 2008 kreeg hij een zere keel. De keelpijn ging maar niet over. Hij ging naar een dokter, die het afdeed als maagontsteking. Toen Devlin in januari 2009 bij de specialisten van het Stony Brook ziekenhuis binnenstapte, bleek de werkelijkheid erger. Zijn artsen gaven hem zes maanden.
Keelkanker is een ziekte die zich manifesteert bij verstokte rokers en een enkele alcoholist. Devlin had nog nooit in zijn leven gerookt. Een grote drinker was hij ook niet. Devlin haalt een stapel brieven uit een zwarte koffer. Stuk voor stuk zetten zijn artsen – longarts, KNO-arts, oncoloog – zwart op wit dat de ziekte van patiënt Devlin naar hun professionele mening veroorzaakt was door maandenlange blootstelling aan de rookwolken en giftige dampen op Ground Zero. De staat New York nam die constatering over. Hierdoor krijgt Devlin maandelijks een uitkeringscheque van 3100 dollar (2200 euro). Nauwelijks genoeg voor de alimentatie voor zijn dochter (16) en studerende zoon (20) en om zijn nieuwe gezin (Nyhuis heeft drie kinderen) te onderhouden, maar veel te weinig voor de ziekenhuisrekeningen, die optellen tot zo’n 700.000 euro.
Daarom is het ook zo zuur dat Devlin naast de vergoedingen uit de door hem bevochten Zagroda-wet grijpt. ,,Is het nou uit te leggen in Nederland? Dat je maandenlang je ziel en zaligheid legt in het opruimen van de puinhopen. Dat je kanker krijgt. Dat al je artsen zeggen dat het van Ground Zero komt. Maar dat de regering dat ontkent? Ik hielp omdat ik van mijn land hou, maar mijn land houdt blijkbaar niet van mij.”
Hij wrijft over zijn getatoeëerde onderarmen. Op de rechter staat een goede geest die een kwade geest verjaagt. Een tattoo uit een indianenverhaal; Devlins moeder was half Cherokee. De tatoeage op de linker heeft hij na zijn diagnose laten zetten. ,,Het is de aartsengel Michaël die vecht tegen de duivel. Maar als ik er naar kijk, zie ik mijn strijd tegen kanker.”
Devlin zegt nu geen toekomst voor zichzelf te zien. Nancy heeft hij weliswaar ten huwelijk gevraagd, maar hij zal pas met haar trouwen als de onkosten voor zijn ziekte door de overheid worden betaald. ,,Ik wil niks waar ik geen recht op heb. Ik wil heus geen miljonair worden. Maar ik verdien beter. En alle anderen ook.” Hij strijdt ook voor zijn kameraden die al zijn overleden of te ziek zijn om zelf te vechten. ,,Ik hoop alleen dat ik lang genoeg leef om gerechtigheid mee te maken.”