(Van onze correspondent Hanneke Keultjes)
NEW YORK (GPD) – Als Tom Junod zijn huis in Atlanta verruilt voor een bezoek aan zijn eindredacteur van maandblad Esquire in New York, kijkt hij altijd even naar de blauwe hemel boven Lower Manhattan. Daar, waar tot 11 september 2001 de Twin Towers hun schaduw over de zuidpunt van het eiland wierpen, ziet hij dan altijd nog die man zweven.
De foto is even bekend als hij gruwelijk is. Een man die ondersteboven, met de noordtoren op de achtergrond, ter aarde stort. Zijn linkerbeen licht gebogen, zijn armen strak langs zijn lichaam. Hij heeft een zwarte broek aan, zwarte schoenen en een wit overhemd.
Gemaakt op die dinsdagochtend, om exact 09.41.15 uur, werd deze foto van AP-fotograaf Richard Drew het icoon voor iedereen die tijdens de aanslag van ‘9/11’ niet bleef wachten op de zekere dood. Deze ‘jumpers’, springers, namen het heft in eigen hand. Miljoenen tv-kijkers wereldwijd zagen hoe het ene na het andere stipje langs de brandende torens raasde. Maar in Amerika bleef het jarenlang een groot taboe.
Totdat Junod (53), een journalist die voor zijn werk al vele onderscheidingen kreeg, er zijn tanden in zette. Toen hij op de ochtend van 12 september de New York Times op pagina 7 opensloeg zag hij de foto van Drew. ,,Ik wist direct dat ik hierover zou schrijven. Voor mij symboliseerde die foto het verschil tussen deze aanslag en andere aanslagen.”
Het beeld wekte afschuw bij de lezers, die massaal een brief stuurden naar de hoofdredacteur. De strekking van die brieven was min of meer hetzelfde: ‘hoe durven jullie de privacy van deze man te schenden!’. De reacties waren zo overweldigend dat vanaf 13 september het een ongeschreven regel op redacties in alle vijftig van de Verenigde Staten werd dat de foto van Richard Drew nooit meer geplaatst mocht worden. Net als Amerikanen ook nooit de beelden van de langs de torens scherende mensenlichamen hebben gezien. Een stille consensus, noemt Junod het.
Mede door die stille consensus zou het uiteindelijk nog tot september 2003 duren voordat The Falling Man gepubliceerd werd en met dat verhaal in Esquire had de foto en de persoon een naam.
Niet dat er niet eerder naar gezocht was. Direct na de aanslagen kreeg een verslaggever van de Toronto Globe en Mail, Peter Cheney, de opdracht op zoek te gaan naar de man op de iconische foto. De Canadees, niet gebonden aan de Amerikaanse zelfcensuur, toog naar het New York dat toen nog vergeven was met aangeplakte foto’s van vermisten, liet de foto van Drew vergroten, zag een man met een getinte huidskleur en een sikje en ging op zoek. Cheney kwam uit op Norberto Hernandez, een patisseriekok in het restaurant Windows on the World, op de bovenste twee verdiepingen van de noordtoren.
Als kok zou hij een uniform aan hebben gehad: zwarte broek met witte buis. Dat klopte. Maar de familie van Hernandez kon het niet geloven. Norberto, een devoot katholiek, zou nooit zijn eigen dood tegemoet springen. Dat is zelfmoord en onacceptabel voor de katholieke kerk. ,,De stelligheid waarmee Cheney conclusies trok – misschien in een poging om met het verhaal te scoren? Ik weet het niet – heeft die familie uit elkaar gereten”, constateerde Junod bij zijn zoektocht. ,,Het was voor de vrouw en kinderen van Norberto onvergeeflijk dat er familieleden waren die dachten dat het Norberto kon zijn.”
Junod begon niet direct na de aanslagen aan zijn verhaal. Dat had een simpele reden, een ander verhaal, over FBI-agent John O’Neill, had voorrang. ,,Dat was ook zo’n moment: ik zag zijn overlijdensadvertentie in de krant en wilde over hem schrijven.” Maar omdat andere media ook achter dat verhaal aanzaten, kreeg dat verhaal de voorkeur boven het verhaal achter de foto van de vallende man. Dat tot Junods grote verbazing ook niet door andere media werd opgepakt. Het bleef een taboe, vooral voor verslaggevers.
Twee jaar na de aanslagen was het stigma nog altijd niet weg. ,,Toen ik mijn eindredacteur David Granger vertelde wat mijn idee was, geloof ik niet dat hij doorhad welk verhaal ik wilde schrijven. Ik geloof dat ik het zelf nog niet eens wist. Maar direct waren daar die ontzette reacties. Mensen die tegen me zeiden: ‘Tom, dáár ga je toch niet over schrijven?’ Ze vonden dat ik de springende slachtoffers op die manier onteerde.”
De eerste stap die Junod en zijn collega Andrew Chaikivsky zetten is les één op de School voor Journalistiek: ga terug naar de bron. Als eerste sprak hij dus met Richard Drew over zijn toen nog naamloze foto, want waarom zou je immers een titel geven aan een foto die niemand in je thuisland wilde publiceren? Daarna hoorden ze het verhaal van hun Canadese collega Cheney. Junod was er al snel van overtuigd dat de man op de foto niet Norberto Hernandez was. Dus vroeg en kreeg Junod van Drew de hele fotoserie van de vallende man.
Daar zag hij een detail dat misschien wel voor de doorslag zou kunnen zorgen: onder zijn witte overhemd zag Junod een oranje T-shirt. Een kleur die zo opvallend is dat zijn vrouw of familie zich dat zich vast wel zouden kunnen herinneren. Tegen die tijd hebben Junod en Chaikivsky al zoveel nabestaanden benaderd. ,,Sommigen begrepen onze zoektocht niet, sommigen wilden niet meewerken.” Maar twee jaar na de aanslagen, toen de diepste wonden begonnen te helen, waren de meeste mensen wanhopig op zoek naar antwoorden. Ze wilden weten hoe hun vader of zoon of broer was omgekomen. Na de aanslagen werd er vooral gezegd wat ze wilden horen: dat hun familielid was gestorven in het trappenhuis, vaak terwijl hij of zij iemand anders probeerde te redden. Het heldenverhaal. Maar voor de meeste mensen was het einde beduidend minder glorieus.
Chaikivsky ging om tafel met Michael Lomonaco, de voormalige chef-kok van het Windows on the World-restaurant die op de 11de september geen dienst had. Samen bekeken ze dia na dia van werknemers en vergeleken die met de foto’s die Drew maakte. Het moment dat Lomonaco zijn personeelslid herkende, is voor de chef-kok ‘een enorm emotionele klap’, stelt Junod. De vallende man was Jonathan Briley.
Junod sprak met zijn vader, een inmiddels overleden evangelisch predikant. ,,Het was het opmerkelijkste interview wat ik ooit heb gehad. Hij vertelde me dat hij drie uur lang tot God gebeden had dat Hij het lichaam van zijn zoon zou teruggeven. Een dag later belde de FBI: Jonathan was gevonden, zijn lichaam was intact.” De predikant veroordeelde zijn zoon niet. In tegenstelling tot de familie van Norberto Hernandez zag hij de val als een uitvlucht.
Junod heeft de rest van de familie van Jonathan Briley nooit ontmoet. Zijn collega Chaikivsky bouwde er een hechte band mee op. Junod weet dat ze dankbaar zijn. Dankbaar dat ze door hun zoektocht meer informatie over de laatste momenten van het leven van hun zoon en broer te weten zijn gekomen.
Junod had het mysterie van de vallende man ontrafeld. Tijdens het schrijven had hij continue kippenvel en stonden de haren op zijn armen overeind – en het was de zomer van 2003. Hij zette er een kop boven die onlosmakelijk verbonden is met de foto: The Falling Man. Bewust niet ‘de springende man’. ,,Springen heeft iets bewust. Vallen niet.” Zijn verhaal wordt jaarlijks via de website van Esquire nog door tienduizenden mensen gelezen. Dat is bijzonder, zegt hij zonder zichzelf op de borst te willen kloppen. Want toen Junod de identiteit wist, was er geen moment sprake van vreugde. ,,Beslist niet. Het verhaal had al een diepere betekenis gekregen. De identiteit van The Falling Man was van ondergeschikt belang geworden. Hij is nu een symbool.”